Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
hij zich ten voorbeeld gesteld had, algemeen bekend gemaakt en doen bewonderen. Wie noemt van speyk, en denkt niet te gelijk aan claesz., of, zoo als hij thans, op voorgang van helmers, algemeen genoemd wordt, aan claasens? Veel is er reeds te werk gesteld en bijeenverzameld, om alles in helder daglicht voor te stellen, wat tot van speyk en zijne heldendaad betrekking heeft. Zijne grootmoedige zelfopoffering is door een groot aantal dichters bezongen, door geschiedschrijvers geboekt, en meer dan één gedenkteeken, met de meeste bereidvaardigheid door zijne tijd- en landgenooten bekostigd, wordt gesticht ter huldiging en vereeuwiging van zijn kloek bestaan. Er is gepaste zorg gedragen, dat ook de late nakomelingschap met dezen jeugdigen held en zijn roemrijk bedrijf volledig kunne bekend worden en beide in gezegend aandenken blijven. Onze voorvaderen waren, in dit opzigt, koelbloediger. Wel wisten zij heldenroem naar waarde te schatten; maar zij bekommerden zich minder, om de nakomelingschap met al die bijzonderheden bekend te maken, welke wij zoo gaarne van groote mannen weten. Deze opmerking vindt vooral hare bevestiging in reinier claesz., wiens onverschrokken moed en zeldzame dapperheid hem aanspraak heeft verworven op de bewondering van tijdgenoot en nakomeling. Van dezen moeijelijk te overtreffen held, voor wien nergens eenig welverdiend gedenkteeken verrees, zijn de geschiedkundige berigten zoo uiterst schraal, dat wij, behalve zijn roemrijk bedrijf en kloekmoedige zelfopoffering, bijna niets met eenige zekerheid van hem kunnen te weten krijgen (1). Zelfs heeft onze voornaamste historieschrijver, de anders zoo naauwkeurige wagenaar, omtrent reinier claesz. en zijne zeldzame heldendaad een hoogst onnaauwkeurig berigt te boek gesteld, en daardoor aanleiding gegeven tot misverstand en dwaling. Het gevolg hiervan is, dat men thans, over het algemeen, niet alleen over zijnen persoon, maar ook over den strijd, | |
[pagina 110]
| |
die in zijnen vrijwilligen dood eindigde, onnaauwkeurige denkbeelden koestert. Het doel dezer geschiedkundige bijdrage is de aanwijzing dezer dwaling, welke mij in het oog viel, bij de verzameling van bouwstof voor eene vergelijkende beschouwing der heldendaden van claesz. en van speyk. Volgens wagenaar (2) was reinier klaaszoon Onder-Admiraal van Zeeland. Hierop afgaande, noemt de beroemde zanger der Hollandsche Natie, helmers (3), hem een' Zeeuw: ‘Wie durft dien dappren Zeeuw bestrijden? wie zal 't wagen?
't Is de overmagt alleen, die schriklijk op komt dagen.’
Andere dichters volgden dit voorbeeld (4); en kan het dan wel anders, of men houdt claesz., over het algemeen, voor een' Zeeuw? Ik misgun aan Zeeland deze eer niet; maar dit gewest kan zich met regt op zoo vele en groote zeehelden beroemen, dat het zich met den roem, die aan eenig ander gewest toebehoort, niet behoeft te omkransen. Volgens van meteren (5), de bron, waaruit toch ook wagenaar geput heeft, en die een tijdgenoot (6) van reinier claesz. was, was deze geen Onder-Admiraal van Zeeland, maar van Holland; terwijl hij hem vervolgens, in hetzelfde verhaal, uitdrukkelijk noemt: De Vice-Admiraal reinier claesz. van Amsterdam. Uit het berigt van van meteren kunnen wij dus met grond opmaken, dat reinier claesz. als Vice-Admiraal, wegens Holland, met een smaldeel, of eenige schepen, was afgezonden ter versterking der Zeeuwsche vloot onder den Luitenant-Admiraal willem de zoete, Heer van Hautain, ten einde de vereenigde Spanjaarden en Portugezen alle mogelijke afbreuk te doen, en hunne rijke retourvloot te veroveren; - dat hij geen Zeeuw, maar een Hollander, en, even als van speyk, hoogstwaarschijnlijk een Amsterdammer was; althans dit schijnt mij in de uitdrukking: ‘De Vice-Admiraal reinier claesz. van Amsterdam,’ te liggen opgesloten. (7) | |
[pagina 111]
| |
Ook met betrekking tot het gevecht zelve is het verhaal van wagenaar onnaauwkeurig. Hij verwart blijkbaar, en ook hierin is hem helmers nagevolgd, twee verschillende ontmoetingen met elkander. Terwijl hij de Spaansche vloot uit slechts acht galjoenen doet bestaan, begroot hij de vloot van hautain op achttien schepen, zoodat de overmagt aan onze zijde zou geweest zijn. Hij merkt voorts aan, dat hautain onverwacht door den Spanjaard werd overvallen; alsmede, dat de schrik der onzen voor de verbazende grootte der Spaansche galjoenen veroorzaakt had, dat men zich grootendeels buiten gevecht had gehouden. Wie kan eene zoo lafhartige kleinmoedigheid in Nederlandsche zeehelden vooronderstellen, die zeker nu niet voor het eerst deze Spaansche zeekasteelen zagen? Hoe veel natuurlijker is het verhaal van den tijdgenoot van meteren! Volgens hem, boezemden de acht op de Portugesche kust ontmoete groote galjoenen den onzen niet den minsten schrik in. Niet de Nederlanders, maar de Spanjaarden werden overvallen; twee galjoenen op strand gejaagd en verbrijzeld; één ontzeilde het dreigend gevaar; terwijl het aan de vijf overigen gelukte, zich, door in de rivier van Lissabon binnen te vallen, te redden. De sterkte der Armada onder Don louis faisardo, waarmede men vervolgens te doen kreeg, bestond niet uit acht, maar uit achttien galjoenen, negen galeijen en eenige ligte schepen. Onze vloot bestond niet uit achttien, maar slechts uit dertien schepen: want zes der best bezeilde schepen waren van de vloot afgeraakt; terwijl een jagt was afgezonden, om deze weder op te zoeken en tot de vloot terug te brengen. Er was dus van onze zijde tegen eenen geheel overmagtigen vijand te strijden, die zich daarenboven met het voordeel des winds begunstigd zag. De dappere hautain schijnt desniettemin tot eenen zeeslag met deze verbazende overmagt besloten te hebben, indien het hem mogt gelukken, op de Spanjaarden het voordeel van den wind te ver- | |
[pagina 112]
| |
krijgen. Doch de pogingen, hiertoe aangewend, slagen slechts voor een gedeelte. Drie slecht bezeilde schepen kunnen dit doel niet bereiken, geraken van de vloot, en loopen gevaar, om weldra de prooi der vijandelijke overmagt te worden. Ter redding dezer drie bedreigde schepen snellen beide, Admiraal en Vice-Admiraal, ter hulpe toe. Een Spaansch galjoen zeilt claesz. aan boord. Intusschen wendt hautain, met de drie schepen, ter wier redding nij zich van het overige gedeelte der vloot verwijderd had, en hij bereikt in zoo verre zijn doel, als het hem gelukt, de drie reeds afgesnedene schepen te behouden. De dappere Vice-Admiraal claesz. wordt hiervan echter het slagtoffer. Wel gelukt het hem, zich van den lastigen gast, die hem op zijde lag, te ontslaan; maar middelerwijl zag hij zich door een groot gedeelte der Armada omringd. Het afgewezen galjoen zeilt hem op nieuw aan boord, en wel op eene zoo onzachte wijze, dat, door den schok, zijn groote mast over boord valt. Deze ramp maakt hem het ontkomen onmogelijk. Met dat al verliest claesz., in dezen wanhopigen strijd, den moed niet. De avond was gevallen, de Zeeuwsch-Hollandsche vloot nog in het gezigt, die echter werkelooze aanschouwster bleef van den ongelijken strijd. En dit kan ons niet bevreemden, wanneer wij in aanmerking nemen, dat zich acht schepen, zonder Admiraal of Vice-Admiraal, op eenen verren afstand boven den wind bevonden; dat de Admiraal, met drie slecht bezeilde schepen, van hen gescheiden was, zoodat er geene eenheid of magt bestond, om de redding van claesz., met eenige hoop op goed gevolg, te beproeven. Hierbij kwam nog, dat hautain, die gedurende den voornacht nog hevig had hooren schieten, des morgens niets vernam, noch van de Spaansche vloot en claesz., noch van dat gedeelte zijner vloot, dat, boven den wind, den strijd werkeloos aanschouwd had. Het gelukt hem echter, tegen den middag, zich weder met dit gedeelte zijner vloot te vereenigen; behalve den | |
[pagina 113]
| |
Onder-Admiraal, wordt nog één schip vermist. Zonder naar claeszoon's lot verder te onderzoeken, begeeft zich hautain, alsof er niets gebeurd ware, weder op zijnen post, om namelijk, overeenkomstig zijnen last, op de hoogte van 37 graden, te kruisen. Nadat nog twee schepen, door storm, van de vloot afgeraakt waren, keert hautain, met het geringe overschot der vloot, zonder iets van belang verrigt te hebben, naar het vaderland terug, waar hij alle afgedwaalde schepen in behouden haven wedervindt, met uitzondering alleen van den Vice-Admiraal van Holland, reinier claesz., van Amsterdam. Naderhand vernam men, dat hij, zoo als van meteren het uitdrukt, nog twee dagen lag en dreef, bijna in den grond geschoten. Geen der Spaansche galjoenen durfde hem meer aan boord komen, uit vreeze dat hij den brand in het buskruid zou steken; hetgeen hij dan ook ten laatste deed. Twee zijner manschappen werden, door de Spanjaarden, nog levend, hoewel deerlijk misvormd, opgevischt. Ofschoon deze na verloop van twee uren den geest gaven, had men echter van hen vernomen: dat, bij het springen van het schip, zich daarop nog zestig personen bevonden, die evenwel meest allen gewond waren; dat deze, ziende dat het schip weldra zou te gronde gaan, uit vrees van den Spanjaard levend in handen te vallen, op voorstel van claesz., eenparig hadden besloten, om zich, door het laten springen van het wrak, van eenen gewissen dood to verzekeren (8); dat zij hierin niet roekeloos waren te werk gegaan, maar God vooraf om vergeving gebeden en zich zijner ontferminge aanbevolen hadden. Ook kwam men naderhand nog van Nederlanders, die zich destijds op de Spaansche vloot bevonden, en dus van ooggetuigen, te weten, dat claesz. dikwijls ter overgave aangezocht was, maar dat hij dit altijd manmoedig had geweigerd; terwijl drie zwaar beschadigde schepen van faisardo's vloot, die te Lissabon binnenkwamen, de sterkst sprekende kenmerken | |
[pagina 114]
| |
droegen van de dapperheid, waarmede claesz. den trotschen Spanjaard bevochten had. Hierop komt hoofdzakelijk het uitvoerig verhaal van van meteren neêr, welks mededeeling mij niet als doelloos of overtollig voorkwam, deels wegens het groot verschil met wagenaar, die thans meestal geraadpleegd wordt, en in wiens berigten men berust; deels ook omdat velen, door gemis van van meteren, bij eene eenvoudige verwijzing naar zijn verhaal, buiten de gelegenheid zijn, om hem te raadplegen, en dus met de ware toedragt dezer hoogstroemrijke daad bekend te worden. Meer, voorzeker, zouden wij gaarne van dezen zeldzamen held weten; doch, bij mijne beperkte hulpbronnen, is het mij niet gelukt, iets anders dan het medegedeelde van hem te vernemen. Ware hij, gelijk van speyk, onze tijdgenoot geweest, dan gewis zou zijn lof evenzeer bezongen en zijne gcheele levensgeschiedenis te boek gesteld zijn; terwijl ook voor hem geen gedenkzuil zou ontbreken, om het nageslaeht te toonen, dat men verdiensten weet te huldigen, en den heldengeest levendig te houden, door zigtbare en gedurige herinnering aan de groote daden van dappere voorvaderen.
w. van gendt de leeuw, Predikant te Hardinxveld. | |
Aanteekeningen.(1) Het bevreemdt, dat pieter de lange, in zijn boek, getiteld: De Batavische Romein, uitgegeven 1661, ten doel hebbende eene beknopte vermelding van alle heldendaden, door Nederlanders verrigt, van reinier claesz. niet de minste melding maakt; ofschoon hij van meteren op den voet volgt, en niet weinig mededeelt, wat met den heldenmoed, door claesz. en zijne manschap betoond, in geene vergelijking kan worden gebragt. Hield hij mogelijk deze daad voor ongeoorloofd, gelijk thans nog enkele personen de zelfopoffering van van speyk als ongeoorloofd en | |
[pagina 115]
| |
strijdig met ware heldengrootheid beschouwenGa naar voetnoot(*)? Ik weet hiervoor geene andere reden op te geven. (2) Zie zijne Vaderl. Historie, IXde D. XXXIVste Boek, bl. 222. (3) Zie zijne Hollandsche Natie, 3de Zang. (4) Ook in het Amsterdamsche Zondagsblad, de Atlas, van 22 Mei 1831, No. 16, komt een naamvers op van speyk voor, waarin claesz. niet alleen een Zeeuw genoemd wordt, maar dat, niet minder tegen alle geschiedkundige waarheid aan, ook de Spanjaards met claesz. in de zee hun graf doet vinden! (5) Zie zijne Nederlandsche Historie, op het jaar 1606, het XXVIIste Boek, waar, bij de opgave der Vlootbevelbebbers, na vermelding der Zeeuwsche, staat: Uit Holland was reinier claesz. als Vice-Admiraal, met meer anderen. (6) Van meteren stierf 1612; de daad van reinier claesz. viel voor in het najaar van 1606. (7) Het is bekend, dat destijds weinig familiën in het bezit waren van geslachtsnamen. In dit geval bevond zich ook onze held, die, naar algemeen gebruik, zich eenvoudig schreef, naar den doopnaam zijns vaders, reinier claesz. of claeszoon. Het gevolg dezer gewoonte was, dat een verbazend groot aantal denzelfden naam voerde. Ter onderscheiding werd de geboorteplaats gebezigd en achter den naam gevoegd; waaraan het is toe te schrijven, dat de meeste geslachtsnamen van steden, dorpen en gehuchten ontleend zijn. Dat van meteren om deze reden den Vice-Admiraal van Holland reinier claesz. van Amsterdam noemt, komt mij hoogstwaarschijnlijk voor, vermits, als tijdgenoot van onzen reinier, nog een andere Vice-Admiraal van Holland voorkomt, die insgelijks niet alleen den naam van claesz. voerde, maar die ook, zeker naar zijne geboorteplaats, jacob claesz. van Ilpendam genoemd wordt. Zie over dezen claesz. en zijn verschrikkelijk lot n.g. van kampen's Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, Iste Do bl. 95-97. (8) De wijze van oorlogen, die men destijds volgde, moet onze verwondering verminderen over een besluit als dit, een- | |
[pagina 116]
| |
parig door 60 personen genomen. De verbittering tusschen Spanjaarden en Hollanders was zoo groot, dat men zeldzaam kwartier gaf, maar koelbloedig elken vijand om het leven bragt, die het ongeluk had van overwonnen te worden. In het voorgaande jaar had hautain, ingevolge zijnen last, bij het overwinnen der Spaansche vloot, die met landingstroepen naar de Nederlanden stevende, de Spanjaarden, rug aan rug gebonden, bij honderden in zee laten werpen! - De Spaansche Admiraal faisardo, met wien claesz. thans streed, was gewoon, de manschap van Hollandsche schepen, die hem in handen viel, op te hangen of te verbranden! - Deze omstandigheid verheft, in mijn oog, de daad van van speyk boven die van claesz., daar hij, ofschoon door laaghartige muiters overmand, echter zulk een verschrikkelijk lot, als claesz. voor oogen had, niet behoefde te duchten. |
|