vlechten bestemd is. Men kiest daartoe altijd velden, die hoog en geheel voor de lucht blootliggen, dus inzonderheid heuvelachtige gronden. Is de bodem mager, dan zaait men twee derden of drie vierden meer zaad uit, dan men bedoelt te winnen; is hij daarentegen vet en vast, dan neemt men het zesvoudige.
Wanneer het gezaaid is, moet men hier en daar voren trekken, om het regenwater te doen afloopen, daar het stroo alleen op drooge plaatsen, waar de vochtigheid slechts voorbijgaande is, zoo fijn uitvalt, dat men het tot hoedenvlechten kan gebruiken. De beste zaaitijd in den omtrek van Florence is tegen het einde van December; men kan zulks evenwel ook tot Maart verschuiven. In onvruchtbaren grond zaait men niet diep, maar bedekt het zaad slechts even; twee vingerhoog aarde is toereikend, om het te doen kiemen. Heeft men met een' vetten of vooral met een' lageren grond te doen, dan dekt men het meer.
Gemeenlijk oogst men in het laatst van Mei, of in het begin van Junij, en wel bij droog weder. Op vetten grond zamelt men het wat vroeger in, dewijl het anders te sterk wordt en daardoor in deugdelijkheid verliest. Het stroo moet uit den grond getrokken worden: wilde men het snijden, men liep gevaar, het bovenste deel van den halm bij den knoop (en dit alleen gebruikt men tot het vlechten) te verliezen.
De hoofdzaak is, zoo men welgevoed en toch fijn stroo zal erlangen, dat men het inzamelt, wanneer de aren slechts half ontwikkeld zijn, en het zaad zich begint te vormen. De stengel is dan vol sappen, die later verdwijnen, tot dat de halm ledig blijft en dan bros wordt. Men trekt het stroo met den wortel uit, even als het vlas. Men maakt kieine schoven, die men met de hand kan omspannen, spreidt ze op de plaats zelve in de zon uit, en laat ze droogen, tot dat het stroo niet meer uitwasemen en dus niet rotten kan, wanneer men het in het magazijn ter bewaring brengt.
De hoofdbereiding, waarna het stroo kan verwerkt