Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMenschenhoofden, een nieuw handelsartikel.
| |
[pagina 90]
| |
Gelijk bekend is, zijn Nieuw-Zeelands wilde eilandbewoners gedurig met elkander in oorlog, en zijn gewoon, bij hunnen togt huiswaarts, als zegeteekens, de hoofden der verslagene of gewonde vijanden mede te nemen. Hoe meer koppen, des te grootere roem. Deze bloedige en afschuwelijke krijgstrofeën worden te dien einde op eene bijzondere wijze toebereid. Men hooit dezelve, namelijk, geheel uit, zoodat niets dan het uitwendige overblijft; alsdan worden zij in eenen oven gebakken, waardoor de huid geheel uitdroogt en, als 't ware, in parkement verkeert. De kop weegt dan maar weinig looden, verliest veel van het afzigtelijke, en kan zeer lang bewaard worden. Voor ons Europeërs is en blijft echter zulk een bruingeel, van boven en van achteren met dik, borstelig haar bedekt hoofd eens voormaligen menscheneters, met zijne breede wangbeenderen, platten neus, hagelwitte tanden, gespierden mond, altijd een afkeerwekkend gezigt. Het medelijden, dat men bij den eersten opslag met dusdanig slagtoffer van ruwe barbaarschheid ontwaart, wordt evenwel spoedig door de gedachte verzacht, dat de wilde, wien deze kop eens toebehoorde, het veelligt met twintig zijner medemenschen niet beter heeft gemaakt, en dat hij dus ten laatste het loon zijner wreedheid ontving. Maar dat een zoo akelig krijgsgedenkstuk eens in den winkel eens Parijsschen of Londenschen koopmans zou prijken, zal wel nooit in de hersens van een' dezer wilden zijn opgekomen! Waarschijnlijk zal zich, wanneer deze misselijke koopwaar aftrek vindt, in 't vervolg hetzelfde bedrog in dezen handel mengen, en men op soortgelijke wijze Nieuw-Zeelandsche koppen namaken, als de Arabieren in Egypte Mumiën fabriceren, en elders Meerminnen en andere fabelmonsters worden zamengesteld, welke den onkundigen of ligtgeloovigen voor echte waar worden in de hand gestopt. *** De jongste nieuwspapieren uit de Engelsche volkplantingen behelzen eenige verdere narigten wegens het bovenstaande onderwerp. - In den Sidney Herald van den 2 Mei l.l. leest men als volgt: ‘De laatst binnengekomene schepen hebben een aanmerkelijk getal menschenkoppen, welke in Straat Cook zijn toebereid, voor de markt te Sidney medegebragt. Het | |
[pagina 91]
| |
zijn de hoofden der ongelukkigen, die den 15 Sept. des vorigen jaars op Banks schiereiland vermoord werden. Men bereidt thans, op gelijke wijze, ook handen en armen; een nieuwe handelstak, waartoe de hoogbeschaafde blanken hunne barbaarsche natuurgenooten hebben aangespoord, De hand eens omgebragten bevelhebbers der Nieuw-Zeelanders, alsmede een deel zijner ingewanden, in een' kruidhoren herschapen, is reeds in bezit van een' bewoner van Sidney.’ - In een volgend No van hetzelfde Australische nieuwspapier staat: ‘Naardien een schip uit Nieuw-Zeeland hier eenige koppen, zoo men meent 12 in getal, heeft aangebragt, en aldaar ernstige onlusten zijn uitgebroken, in welke de Europeërs, naar men wil, min of meer betrokken waren, is hier een verbod uitgevaardigd tegen het voortaan invoeren van dit afschuwelijk handelsartikel. Meer vermag, helaas! de Regering niet: want, dewijl Nieuw-Zeeland noch eene kolonie, noch van de kroon afhankelijk is, maar te onregt als een onafhankelijke Staat wordt erkend, heeft de Britsche Regering luttel invloeds, om misdaden op gezegde eilanden te beletten. Den invoer dier menschenleden kunnen wij dus bij ons wel verbieden, maar geenszins den uitvoer uit Nieuw-Zeeland. Men verontschuldige dien afschuwelijken handel niet dáármede, dat het gebruik, om menschenhoofden toe te bereiden, op Nieuw-Zeeland een oud inlandsch gebruik is, en steeds zal blijven. Dit kan zijn; maar, zoo de handel naar buiten wordt geduld, zullen de wilden, bij mangel van vijandelijke koppen, veelligt die hunner vrienden daartoe gebruiken, en alzoo tot de afgrijselijkste misdaden worden aangespoord. Wij hebben, helaas! den wilden, door den aanvoer van schietgeweer, van brandewijn en van Europesche kwalen, reeds onheils genoeg aangebragt. Wachten wij ons zorgvuldig, hen op te wekken, om gebakken menschenhoofden aan ons te verkoopen. Wie weet, of zij zich anders geen koppen van blanken zullen pogen aan te schaffen, en deze, op hunne wijze vervormd, in den oven schuiven!’ |
|