| |
Conferentie en stormwind.
Wie zijt gij, die, zoo hoog gezeten,
Ginds, aan den Teems, de vierschaar spant?
Wat durft ge u in uw' waan vermeten,
Als ging Gods almagt u ter hand?
Wat trotschheid voert een' wettig' Koning,
Wel waard' Europa's eerbetooning,
Voor u, die niets dan onregt spreekt?
Wat laagheid paart uwe ijdle grootheid,
Vernedrend, aan de vuige snoodheid
Van 't volk, dat eed en trouw verbreekt?
Is 't waarheid, wat onze oogen zagen:
Erft muitzucht roem en heldenloon?
Vermag 't verraad een kroon te dragen,
Door Vorsten vleijende aangeboôn?
Is 't oproer bij Monarchen veilig?
Geen staatsverdrag, geen eed meer heilig?
Zijn moorders hulde en eerbied waard'?
En bukken laffe staatsdienaren
Gedwee voor woeste plonderaren,
Ten hoon van 't achtbaarst volk der aard'?
't Is waarheid. - In de schaâuw der troonen
Wordt regt en eed en wet verkracht,
En de eer van zelfgeschapen kroonen
Aan 't laagst gemeen ten zoen gebragt:
Een muiter, naauw zijn niet ontrezen,
Dwingt Vorsten, 't muitend rot te vreezen,
Waar 't plondrend de oproervanen plant;
't Gelukt hem, de eer en 't regt te krenken,
En op zijn' wil, zijn woord en wenken,
Gehoorzaamt Grey en Talleyrand!
| |
| |
Euroop! wat schouwspel biedt ge onze oogen?
't Verraad door Vorstengunst vereerd!
Een' wettig' Koning snood bedrogen!
Een Natie om haar trouw verneêrt!
Hier Paskowitsch, die Ruslands dappren
De vaan der Czaren hoog doet wappren,
En glorie zingt bij Warschaus val!
En daar de teelt van Ruiter's telgen,
Gesmaad door diepgezonken Belgen,
Gehoond in 't aanzien van 't heelal!
De Luipaard zag, aan onze stranden,
't Ontkiemen van ons volksgeluk,
En wrong den Belg het staal in handen,
En stortte ons in een' nacht van druk:
De Brit aanschouwt met welgevallen,
Dat Vlie en Rijn, maar, boven allen,
Dat de Amstelmaagd voor 't onheil zwicht;
Hij ziet, met vreugd, den brand en 't moorden,
Wordt slechts aan Nethe en Scheldeboorden
Het Britsch Proconsulschap gesticht.
Wat zest u in dien nood, Bataven?
Het hoongelach der dwinglandij
Verkondigt, op der vadren graven,
De zegepraal der muiterij! -
Wat baat het glansrijkst triomferen?
De Gauler zendt zijne oorlogsheren;
De Seine houdt het zwaard ontbloot;
Haast zal de Teems de Schelde peilen,
En dwingen u met kracht van zeilen
En de oorlogsdonders van haar vloot!
Maar rustig staat, aan Neêrlands kusten,
Oranje, door zijn Volk beschut;
Geen vrees kan Hollands Leeuw ontrusten,
Door God en eigen kracht gestut.
Dreige ook de Don met zijn barbaren,
De Spree met kracht van heldenscharen,
En Teems en Seine en Donauvloed;
Niets kan den Batavier doen beven,
En Fries en Zeeuw biedt goed en leven
En nooitverwonnen heldenmoed.
| |
| |
Waar toeft ge thans, o Bondgenooten!
Rampzaalgen! gij, die 't vloekverbond
Met wufte Belgen hebt gesloten,
Tot wis verderf van Hollands grond?
Ontvalt ons vrij, gekroonde slaven!
Leert in 't gareel van muiters draven!
Verlaat ons, bij den zwaai van lot!
De Bondgenoot, waarop wij bouwen,
Waaraan zich Holland durft vertrouwen,
Is, zwakken! meer dan gij - is god.
Hij, Hij maakt de wolken tot Zijn' wagen,
Wandelt op de vleuglen van den wind;
Noorderstormen doen Zijn welbehagen,
Volgen Hem, als een gehoorzaam kind.
Hij belacht, wat trotschen dwaas beramen,
Hij, die Teems en Seinestroom gebiedt;
Dou en Spree en Donauvloed te zamen
Keeren, op Zijn' wenk, terug in 't niet.
Neêrland! hoor dien stormwind! Losgebroken,
Geeselt hij uw kusten woest en bang;
Buldrende uit het westen opgestoken,
Galmt hij u als harmoniegezang.
Trotsche Britten! nadert onze stranden!
Elke bank ontvangt u woest en stug;
Hoort die stormen! ziet die golven branden,
Vliedt, vliedt naar uw krijtgebergt' terug!
Keert het wraakzwaard, als wij Belgen straffen!
Veiligt muiters door uw hoog bevel!
't Stormgebulder zal ons regt verschaffen;
Vloed en branding volgen Gods bestel.
Neemt de Schelde, u dierbaar, in uw hoede;
Biedt haar voorspoed aan, als Vorstengift!
De Almagt keert het, en der stormen woede
Scheurt, als rag, uw schandlijk logenschrift.
Trotsche Britten! 't mogt der Hel gelukken,
Dat uw goud den moord in Brussel bragt:
Holland in den afgrond neêr te rukken,
God zij dank! staat nimmer in uw magt
| |
| |
Voegt u naast Europa's rustverstoorders!
Beider doel zij op één' wil gegrond!
Zweert te zaam met Frankrijks Vorstenmoorders!
Aan uw staatslist voegt dat helsch verbond.
Daagt uw vloten op, voor onze stranden!
Zwakke trotschaards! God belacht uw' waan.
Zijt gij veilig, waar de golven branden?
Keert uw vlag het schokken van d'orkaan?
Kan uw wil het vlak der zee bevelen?
Staat aan u 't gebied van stroom en strand?
Kunt gij met de kracht der stormen spelen?
Volgt de zee het wenken van uw hand?
Neêrland houdt den blik op God geslagen,
Waar zich magt aan list en snoodheid bindt:
De Almagt maakt de wolken tot Haar' wagen,
Wandlende op de vleuglen van den wind.
Leert, vermeetlen! leert voor God u bukken!
Heel uw scheepsmagt is bij Hem een niet;
Één orkaan kan haar in d'afgrond rukken,
Als Gods wil dit, u ter straf, gebiedt.
Vaderland! schoon onder 't wee bedolven,
God beschermt u - gij zult niet vergaan;
Voor en met u strijden kust en golven,
In Zijn' stormwind voert God redding aan.
Nederland! wat magt u moge omringen,
Stijg' voor u, met elken dag, de nood,
Geen geweld kan u tot schande dwingen;
God is met u - is uw bondgenoot.
Nassau! klem, met kracht, het roer in handen!
Met u heerschen rust en orde aan boord;
Rustig hebt Ge, aan onze veege stranden,
In d'orkaan, de stem van God gehoord.
't Was de stem, die, in der vadren dagen
Vaak herhaald, ook tot uw Vadren sprak;
't Magtwoord, dat hun kracht schonk 't leed te dragen,
Als Euroop de toorts des krijgs ontstak.
| |
| |
Koning! zoudt gij voor de toekomst beven,
Waar Gods magt 't gefolterd Holland schraagt?
Neen! uw moed zal ons het voorbeeld geven,
Als de nood uw Volk ten strijde daagt.
God is met ons. Wat ook trotschaards willen,
Hij biedt ons de band ter redding aan;
Hij zal zee en branding voor ons stillen,
Met ons zijn in 't schokken van d'orkaan.
Vorsten, bloost! wat is uw stout beramen?
Wat uw onherroeplijk raadsbesluit?
't Stormgeloei kan al uw' trots beschamen,
En uw wil?....hij wordt den wind ten buit.
Gaulen! Britten! waant niet, dat we u vreezen!
Ons beschermen zeestrand en moeras:
Neêrland zal, met God, onwinbaar wezen,
Zóó als 't eens met d' eersten Willem was.
God zal helpen; God zal Neêrland schragen,
Waar geen schepsel hulp of redding vindt:
Hij, Hij maakt de wolken tot Zijn' wagen,
Wandelt op de vleuglen van den wind.
November, 1831.
w.h. warnsinck, bz.
|
|