| |
Aanspraak, gedaan in de vergadering der Vriesche doopsgezinde societeit te Leeuwarden, 26 mei 1831, door F. Hoekstra, leeraar bij de doopsgezinde gemeente te Harlingen.
Uit de Boekverzameling van wijlen u.d. bakker, in leven zeer geacht Leeraar bij onze Gemeente op de Joure en gewoonlijk Afgevaardigde tot deze Vergaderingen, is mij toevallig een gedrukt werk ter hand gekomen van een' hoogen ouderdom, en bevattende, de tijden, waarin het te voorschijn kwam, in aanmerking genomen, een zonderling en verrassend voorbeeld van onpartijdigheid, gematigdheid en verdraagzaamheid ten aanzien der anders zoo zeer verachte en vervolgde gezindheid der Doopsgezinden. Sommigen uwer is het misschien bekend, maar den meesten veelligt, gelijk het mij was, onbekend. Het boek is uitgegeven te
| |
| |
Franeker, ten jare 1597, onder den titel: Protocol, dat is de gansche handeling des gesprex gehouden te Leeuwarden tusschen Ruardum Acronium, dienaar des Goddelyken woords, ter eenre, en Pieter van Ceulen, dienaar by de Mennisten, ofte Wederdooperen, ter andere syden, begonnen den 16 Augusti 1596 en voleindicht den 17 Novembris deszelvigen jaars. Met alle naauwkeurigheid wordt het voorgevallene beschreven, dat inderdaad, mijns achtens, zonderling en merkwaardig genoeg is, om, bij deze gelegenheid, Ul. voor eenige oogenblikken daarmede bezig te houden.
Ruardus acronius, Leeraar bij de Gereformeerden te Cornium, achtte zich, volgens zijn ambt, verpligt, de vergaderingen, welke de Doopsgezinden aldaar en in een naburig dorp hielden en veel toeloop ook van zijne Gemeente kregen, te storen. Hij begaf zich dan naar, of liever drong zich in die vergadering, beginnende in 't midden van dezelve het woord te voeren met te roepen, dat, hetgeen aldaar geleerd werd, valsch was en met Gods woord streed. Doch naauwelijks had hij zich laten hooren, of alle aanwezigen verlieten de vergaderplaats, die in een particulier huis was, niet echter zonder in het heengaan den alleen blijvenden spreker smadelijke woorden toe te duwen; onder anderen, dat hij, die zich een dienaar van Christus noemde, een buikdienaar was.
Ruardus, hierdoor nog meer verbitterd, beklaagde zich deswege bij de Gedeputeerde Staten van Vriesland, met het gevolg, dat hij nevens eenen jelmer brouwer, ten wiens huize de gemelde vergadering van Doopsgezinden gehouden was, en isbrand isbrandsz, die den post van Leeraar in dezelve had waargenomen, voor eene Commissie van de Staten werden gedagvaard. Do. ruardus eischte, onder anderen, bij die gelegenheid, (na zijne aanklagte gedaan te hebben) dat isbrandsz zijne leer óf hier óf elders tegen hem zou verdedigen; doch de ander weigerde zulks met te zeggen, dat hij eigenlijk geen Predikant,
| |
| |
maar een Vermaner was, een eenvoudig en ongeoefend man, zich geenszins bekwaam achtende, om tegen eenen man als ruardus over geloofszaken te disputeren. Deze daarentegen beweerde, dat isbrandsz daartoe verpligt was, als gevende zich toch voor eenen Leeraar onder de Mennoniten uit, en dat hij, indien hij zich alleen niet betrouwde, anderen van zijne geloofsgenooten kon te hulp nemen. En hiermede liep de zaak vooreerst af, misschien na eene ernstige correctie en vermaning aan beide partijen tot onderlingen vrede en verdraagzaamheid.
Ruardus echter, hiermede niet voldaan, gaf dit voorgevallene in druk uit, met eene voorrede, waarin hij vrij onzacht de gevoelens der Doopsgezinden schijnt aangetast te hebben, en waartegen een pieter van ceulen (insgelijks een Prediker onder de Doopsgezinden) de pen had opgevat. Ook deze onderneming beantwoordde bij het publiek niet aan de verwachting van ruardus. Op nieuw brandde hij van verlangen, om met iemand van de Mennisten in 't openbaar over het geloof te redetwisten, dagende nu in persoon, en wel onder getuigen, genoemden pieter van ceulen uit, die tegen hem geschreven had. Maar ook deze betoonde welnig lust tot een zoodanig tweegevecht, aanmerkende, gelijk ook isbrandsz op de Raadzaal gedaan had, dat daarvan weinig goeds te wachten stond, zoo als vóór eenige jaren in een dergelijk geval te Emden gebleken was. Doch eindelijk gaf hij in zoo verre zich los, dat, bijaldien ruardus, zonder toedoen van zijnen kant, de toestemming der Regering tot zulk een twistgeding wist te verwerven, hij alsdan zich niet onttrekken zou.
Kort daarna ontvingen de Staten een request van de Synode te Harlingen, gehouden te dien einde, en de Staten gaven permissie. Dag en plaats werden bepaald. In de Galeystere-kerk te Leeuwarden zou de disputatie of zamenspreking geschieden, en beginnen den 26 Aug. 1596 ten negen ure, ten overstaan van de Heeren douwe
| |
| |
van zijtzama en aede van eisinga, Gecommitteerden van wege de Staten, en rembertus uilenburg, Burgemeester te Leeuwarden, benevens Dr. pieter jansz, Schepen aldaar, welke als Voorzitters de vergadering zouden besturen en de orde handhaven. Twee schrijvers werden benoemd, een aan de zijde van ruardus, met name douwe neijenhuis, openbaar Notaris en Burgemeester te Leeuwarden, en aan de zijde van van ceulen dirck doedes, medeburger aldaar; welke schrijvers gehouden waren, den geheelen handel te protocolleren.
Van dat alles geschiedde legale bekendmaking het geheele land door, met uitnoodiging aan allen ter bijwoning der vergadering niet alleen, maar met volkomene vrijheid aan anderen, die het verkiezen mogten, om, zoo wel aan de zijde van van ceulen, als aan die van ruardus, ter verdediging of wederlegging op te treden. Daarenboven werden de punten van verschil (elf in getal), waarover gesproken of liever getwist stond te worden, mede openlijk bekend gemaakt en aangeplakt. Dus een disputeercollegie zoo uitgebreid en roemruchtig, als er misschlen ooit geweest is! En op die wijze nam werkelijk ter bestemder tijd en plaats dit kerkelijk pleidooi eenen aanvang.
De vergadering werd geopend uit naam van de Politieke Commissarissen, of Presidenten, met eene aanspraak, waarin, na de aanleiding tot deze vergadering verklaard te hebben, de Gedeputeerden onder anderen zeiden: Zoo willen wy, lieve Mannen! op het hoochste hebben versocht ende vermaant, dat gy, uittreckende alle partye ende vleesschelyke affecten, alleen in alle de zamensprekinghe wilt zien ende uw oogmerck wilt nemen op de eere onses Saligmakers Jesu Christi, en ten dien eynde elckanderen in 't spreken en swyghen met sachtmoedicheyd naar 't exempel Christi ende beleeftheyd bejegenen en gemoeten; willen mede u, zeer beminde Toehoorders! hebben versocht, om in stillicheyd te willen toehoren, ende daarinne gy eenig twyffel hebbet neersti- | |
| |
ghe ondersoeckinghe uit Gods woord te doen en daarna de leeringhen onderscheyden.
Vervolgens werden den sprekers of colloquenten (zoo als zij genoemd worden) de artikelen en conditiën voorgelezen, naar welke zij zich te gedragen hadden, als:
1. | Dat zij telkens met een gebed zouden beginnen, en in den geheelen handel niet dan met eene goede conscientie voor God spreken, noch iets binnenhouden of verzwijgen. |
2. | Zonder acht te geven op eigen eere of reputatie, noch op den stand hunner kerke, openhartig en rond uitspreken, hetgeen zij overeenkomstig Gods woord meenden waarheid te zijn. |
3. | Dat zij bij hun stuk moesten blijven, tot dat zij het genoegzaam verklaard achtten. |
4. | Alle kijfachtigheid en bitterheid vermijdende, alles met zachtmoedigheid des geestes tot stichtinge laten toegaan. |
5. | Dat, zoo iemand in gemoede zich overtuigd mogt gevoelen, de waarheid openhartig en vrijmoedig moest bekennen, gevende Gode daarvan de eere. |
6. | Dat, in cas van duisterheid, of wanneer het iemand der partijen believen zal, eenige uren uitstel van beraad en nader onderzoek zal verleend worden. |
7. | Dat de overwonnene, of liever, die, door Gods genade zijne dwaling inziende, tot het regte verstand van Gods woord terugkomt, hem zulks niet tot oneer, smaad of gebrek, maar tot eer, lof en deugd toegerekend zal worden. |
8. | Dat het gesprek niet in ongegronde woorden, maar in vaste en schriftuurlijke redenen zal moeten bestaan, en het gesprokene, in geschrifte gesteld, openbaar en duidelijk zal worden voorgelezen. |
Billijker, onpartijdiger, waarheid- en vredelievender regelen konden nimmer voorgeschreven worden. Beide partijen onderwierpen zich aan deze voorwaarden, en hebben alzoo dagelijks, voor- en namiddag, drie maanden lang, in 155 zittingen (actiones genoemd), tegen elkan- | |
| |
der gedisputeerd, ten aanhooren van eene talrijke vergadering. In hoe verre zij in den loop van het disput naar de voorgeschrevene regelen van zachtzinnigheid zich gedragen hebben, kunnen wij niet beoordeelen, als hebbende geen lust gehad, alle 155 zamenspraken, vervat in ruim 500 bladzijden in 4o., door te lezen. Maar dit is zeker, dat alles in goede orde is afgeloopen, schoon ieder der partijen aan zijn oude gevoelen stijf en sterk bleef vasthouden.
Gelijk de vergadering met eene aanspraak geopend was, zoo werd dezelve ook door Gedeputeerden gesloten. En ten blijke, dat zij noch over onbescheidenheid der sprekers, noch over die der toehoorders te klagen hadden, bedankten zij dezelve op de minzaamste wijze, vermanende een ieder, het gehoorde zich ten nutte te maken, het voor en tegen te overwegen, na te denken over alles, en vooral in deze tijden van beroering naar waarheid en eendragt te streven. Zou men in onze verlichte negentiende eeuw wel eene geregelder orde, beter beloop en gelukkiger uitslag van zulk een dagelijksch en langdurig twisten hebben kunnen verwachten?
Bezwaarlijk kunnen wij de verzoeking weêrstaan, meer van deze aanspraken der Politieke Commissarissen af te schrijven, zoo uit hoofde van de oudheid der taal, als van den regt Christelijken geest van verdraagzaamheid en godsdienstigen ernst (anders zoo ongewoon in staatstukken) hoogstmerkwaardig. Hoe veel verschilt deze geest van dien der Synode, welke ruim 20 jaren daarna te Dordrecht gehouden werd! Die zelfde Staten van Vriesland ook, welke in deze zaak een voorbeeld van verstandige gematigdheid en onpartijdige waarheidsliefde gaven, toonden omtrent anderhalve eeuw later, dat zij, in stede van gevorderd te zijn in de leer der verdraagzaamheid, of der Evangelische hervorming, merkelijk waren ten achtere gegaan, toen zij, onder aanblazing eener heethoofdige en heerschzuchtige Geestelijkheid, de Inquisitietoorts tegen de Doopsgezinden ontstaken, en den geleerden stinstra, van Socinianerij beschuldigd
| |
| |
en door de kerkelijke regtbanken veroordeeld, 14 jaren lang den predikstoel in zijne Gemeente verboden. Zoo zeer had de ingevoerde hierarchij, na de beruchte Dordsche Synode, de denkwijze van overheden en volk bedorven!
Ruardus en van ceulen (om nog eenmaal op ons stuk terug te komen) sloten insgelijks met eene dankzegging. Tot eene proeve van taal en stijl in die dagen, willen wij nog het begin van die des eerstgemelden laten volgen: O Eeuwighe, Almachtighe, alleen wyse en regtvaardighe Godt, die du eenich in dyn wezen en drievuldich in persoonen biste, namelyk Va der, Zoon, en heilige Gheest: wy danken uit grondt onzes herten, dat door dynen eeuwighen raedt en voorsichticheyd dit tegenwoordig gespreck is aangestellet, en dat Gy dienvolgende cracht en wysheyd verleenet hebt om uit te voeren, enz.
Het boek is op het titelblad versierd met eene plaat, vertoonende de vergadering in de Galeystere-kerk, alwaar de beide kampioenen, met hunne schrijvers op zijde, tegenover elkander aan eene tafel geplaatst, zich duidelijk laten onderscheiden. Jammer alleen, dat men bij de uitgave van deze Protocollen den lezer niet even onbevooroordeeld heeft willen laten, als den hoorder. Want eene lange voorrede van bijkans 50 bladzijden, de ontzag inboezemende namen van willem lodewijk van nassauw enz. enz. enz. en van de Gedeputeerde Staten van Vriesland aan het hoofd hebbende, schijnt eeniglijk ingerigt, om den lezer te beduiden, dat ruardus verreweg gelijk had en van ceulen overal bij hem te kort kwam, alsof men vreesde, dat, zonder zulk eene voorrede, het lezend publiek veelligt omgekeerd zou kunnen besluiten.
Wij kunnen niet nalaten, M.B.! het geluk van onze tijden, hoe drukkend en kommervol anders ook, in dit opzigt te roemen. Die twistzieke geest aangaande oude en afgesletene geloofsgeschillen is in Oud-Nederland ge- | |
| |
genoegzaam verbannen. Wij loopen geen gevaar, door ruardussen en bogermans in onze stille vergaderingen gestoord te worden; veel minder hebben wij voor vervolgingen en geweldenarij te vreezen ter zake van de belijdenis onzes geloofs, waarvoor onze vaders zoo veel hebben moeten lijden. In de kerk van Nederland, die voorheen tot in hare grondzuilen geschud werd door het daverend geweld der partijschappen, is vrede, en begint men hoe langer hoe meer tot de Apostolische tijden in leer en gezindheid terug te keeren. |
|