Volgens het Voorberigt moet zijn verhaal op daadzaken gegrond zijn. Hij beroept zich op het oordeel van menschenkenneren, en schijnt zeer goeden dunk van zijn eigen werk te hebben. Rec. meent echter, dat er juist geene zeer diepe kennis van het menschelijk leven in doorstraalt. Julia van Hemert, schandelijk miskend en vervolgd, is een voorbeeld van de edelste goedwilligheid - haar tweede man insgelijks. Deze voortreffelijke menschen vinden in weldoen behagen, vergelden kwaad met goed, en weten door betooning van ware menschenliefde diep bedorvene natuurgenooten te verbeteren. Goede beginselen en loffelijke zeden worden hier aangeprezen. Maar als letterkundig voortbrengsel heeft dit werk zeer weinig waarde. Op sommige redeneringen zou vrij veel aan te merken zijn. Rec. keurt het in 't algemeen af, dat over de afdwalingen van deze en gene personen op eene waarlijk al te zeer verschoonende wijze wordt gesproken. Ook laat de Schrijver de gevolgen der ondeugd te spoedig ophouden, en diep gevallenen op eenmaal weder het geheele vertrouwen van Julia en haren man winnen. Zoo gaat het niet in de wereld, en zoo moet het ook niet gaan. Niet regt duidelijk voor Rec. is, wat de Schrijver bl. 63 bedoelt met de woorden: Wij worden wel in zonden, maar niet slecht geboren. En hem stuitte vooral op bl. 127 het volgende: Wij zien immers in de voorwereld(?), hoe de grootste Godsmannen voor de opwellingen van dien (van die) zoo teedere gevoelens zijn bezweken; zijn David en Berseba (Bathseba), zijn Boäs en Ruth, zijn zelfs Abraham en Sarah, de vrome Loth en zijne dochters, daarvan geene bewijzen? Is dit onkunde? Men moest in zulke Romans liever maar den Bijbel er buiten laten.
Taal en stijl zijn zeer slordig. De docter beveelde; hij versprak (beloofde), hield hen (de vrouwen) aan hunne kleederen vast, verligting (verlichting), zij (de vrouwen) kwamen aan hunne woning en vonden hunne echtgenooten reeds op hen wachten, satiliten (satelliten). Op den bouw der volzinuen is mede veel aan te merken.