van spieghel's dichtwerkt, Hartspiegel betiteld; een boek, hetwelk ten behoeve des volks geschreven is, maar tegenwoordig door weinigen gelezen, door nog minderen goed verstaan wordt.
Schoon bilderdijk voor zichzelven (en te regt) zoo veel niet ophad met de Stoïsche Wijsbegeerte, als spieghel, en schoon het evengenoemde dichtwerk van dezen onzen ennius, gelijk huydecoper hem noemde, van den geest dier Wijsbegeerte doortrokken is, meende hij echter het lezend Publiek geene ondienst te doen, met hetzelve eene omwerking van den Hartspiegel in nieuwer taal en diehtmaat aan te bieden. Bij deze omwerking of navolging heeft dezelve zeer veel gewonnen. Al het goede is behouden, het overtollige zamengetrokken of besnoeid, het zwakke verbeterd. Men zie hierover de Voorrede. De zeven Zangen van het oorspronkelijke zijn, zoo doende, tot op vijf verminderd; en deze vermindering is eene wezenlijke winst.
Recensent heeft zich onder het lezen de algemeene aanmerking gemaakt, dat het moeijelijk zou zijn, eene schets van dit Leerdicht in vijf Zangen te maken: want men kan niet zeggen, dat elke Zang een bepaald onderwerp heeft. Er is bijna overal van alles wat, en daardoor vindt men dezelfde zedelessen met andere woorden telkens terug. Dit kon bilderdijk niet verhelpen, of hij zou, in plaats eener nadere bewerking van den Hartspiegel, een geheel oorspronkelijk werk hebben geleverd, en dit laatste was zijn oogmerk niet. De eerste Zang is mogelijk de minst dichterlijke. Fraaijer is reeds de tweede. De derde en vierde Zang zijn vol hooge poëzij, en de vijfde, schoon minder beeldrijk en meer in den betoogtrant, besluit echter waardig het geheel. Gelijk bilderdijk zich alle moeite gegeven heeft, om het werk als Dichtstuk zijner waardig te maken (en daar is hij, voor zoo veel er mogelijkheid was, gelukkig in geslaagd), zoo heeft hij ook den zin en de strekking met zijne eigene wijze van zien zoeken ineen te smelten. Zijn stelsel staat er wel niet opzettelijk uitgedrukt; maar er schijnt niets opgenomen te zijn, hetwelk van dat stelsel afweek. Wij kunnen dus alwat er staat niet aan spieghel alleen, maar moeten het ook aan bilderdijk toekennen.
De aandacht van Recensent viel, in den vierden Zang, onder anderen op deze plaats: