Uitvoerende, maar ook de Wetgevende Magt binnen hare grenzen te beperken, wordt gelukkig en op goede gronden bestreden, en wel erkend, dat de Regterlijke Magt, door het niet toepassen van ongrondwettige verordeningen, de Uitvoerende Magt in hare palen houdt, doch tevens beweerd, dat de Regter nimmer eene Wet mag weigeren toe te passen, op grond, dat zij hem inconstitutioneel schijnt.
Waarom nu de Schrijver niet gaafweg erkennen wil, dat de Wetgevende Magt de Oppermagt is, en zoo wel de Uitvoerende als de Regterlijke Magt, elke op de haar eigene wijze, derzelver dienaressen zijn, betuigen wij niet te begrijpen: de zaak stemt hij toe, maar den eigenaardigen naam weigert hij er aan te geven. Nu, de naam doet er dan ook zoo veel niet toe. In de zaak zijn wij het volkomen eens met den Schrijver.
Gelijk de Schrijver den Heer van sonsbeeck tegenspreekt op het punt, dat de Regterlijke Mag: ook de Wetgevende Magt zou kunnen beteugelen, zoo valt hij hem daarentegen bij op het stuk der Conflicten, welker inconstitutionele regeling door het Besluit van 5 October 1822 hij door wettelijke bepalingen wenscht vervangen te zien.
Voorts toont hij het overtollige, niet eener burgerlijke, maar eener staatsregtelijke verantwoordelijkheid der Ministers aan, indien de Regterlijke Magt slechts behoorlijk is gevestigd en de regten der ingezetenen handhaaft. Inzonderheid verzet hij zich regen de instelling van Regter plaatsvervangers, en tegen het begeven van regterlijke posten op ingediend verzoek enz., waardoor te veel gelegenheid gegeven wordt tot gunstbetoon aan de eene en kuiperij aan de andere zijde. Hij wil de regterlijke ambten laten aanbieden, even gelijk men doet met de Professoraten. Daar eene Vergadering moeijelijk over de bekwaamheden der Candidaten oordeelen kan, en dat sollicitéren in zulk een geval onvermijdelijk wordt, wil hij ook, bij eene herziening der Grondwet, de Leden van den Hoogen Raad, zonder voorafgaande sollicitatie, door den Koning benoemd, liever dan uit een aantal Aspiranten door de Staten-Generaal verkozen hebben. De aangevoerde gronden des Schrijvers verdienen ernstige overweging, en zijn werkje bezit wezenlijke waarde.