| |
Twee Geneeskundige Lessen over den Aziatischen Braakloop, enz. openbaar gehouden te Parijs, in het Hospitaal, genaamd Val-de-Grace, op den 18 en 19 April 1832, door den Hoogleeraar broussais; uit het Fransch vertaald en met een enkel woord vermeerderd door G.W. Tops,Heel- en Vroedmeester te Breda. Te Breda, bij F.P. Sterk. 1832. In gr. 8vo. 63 Bl. ƒ :-60.
Historische Lessen over de Cholera, door c. pruys van der hoeven. Te Leyden, bij C.C. van der Hoek. 1832. In gr. 8vo. 116 Bl. ƒ 1-10.
‘Zoo zult gij dan, deze twee werken over de Cholera tegelijk vermeldende, dezelve gelijktijdig beoordeelen en als 't ware vergelijken?’ Waarom niet? Indien
| |
| |
de Cholera geene nieuwe ziekte zij, zoude, in Geneeskundige Lessen, evenzeer het geschiedkundige behooren vermeld te worden, als bij eene opzettelijke geschiedkundige beschouwing. ‘Zoo zult gij dan Parijs met Leyden, of liever de Geneeskundige Faculteit van Parijs met die van Leyden; broussais, den Hervormer der Geneeskunde, met den Leydschen Hoogleeraar, den ootmoedigen volgeling der Ouden, gaan vergelijken?’ Wie zegt, dat dit ons oogmerk zij? Wie zoude het wagen, twee elkander geheel vreemde Geleerden met eene pennestreek op gelijken voet te stellen? Het zoude toch reeds zeer moeijelijk vallen, den Schrijver van het hoogst belangrijk werk, Traité des Phlegmasies chroniques, met den Schrijver zijner latere voortbrengsels op denzelfden voet te beoordeelen? Wie zoude de Leydsche Hoogeschool gelijktijdig durven noemen met de physiologische Propaganda, welke ook in ons land eenen wortel heeft geschoten, die evenwel tegenwoordig niet meer zoo welig tiert als voorheen? Dáár moet uit den aard der zaak duisternis heerschen, want hoe zoude onder het stof der oudheid licht kunnen schijnen; hier is niets dan licht, want men staat immers in het licht van den hellen dag, dat, wel is waar, kan verblinden, maar wat beteekent dit? wij zeggen het is dag, en dit zij genoeg! - ‘Wat bewoog u dan tot de gelijktijdige vermelding?’ - Recensentenluim. Wie toch zoude durven ontkennen, dat Recensenten op hunnen tijd, als andere menschen, luimen hebben, althans op hunne luimen liggen? Wij laten, wien het lust, de vrijheid, vergelijkingen te maken, en gaan thans over tot de opgave van den inhoud der beide stukken.
Bij het begin van het werkje van broussais, toen de Professor zijnen Studenten vroeg: Wilt gij, dat ik u mijne denkbeelden in ééne of wel in twee zittingen blootlegge? dachten wij onwillekeurig aan het: Ik zet het u in ééns of in tweeën! Indien wij eens moesten optreden om te spreken, en wij hadden ons voor ééne Les voorbereid, en moesten het maar zoo tot twee brengen,
| |
| |
goede hemel! hoe zoude het ons te moede zijn?...Doch wij zijn daartoe niet geroepen: waartoe ons dan gepijnigd met hetgeen ons eigenlijk niet aangaat?
In twee zittingen! roepen al de Studenten. Ik zal aan uw verlangen voldoen, zegt de Professor. Ik zal in de zitting van heden spreken over de ziekte, morgen over de geneeswijze of manier harer behandeling. Volgen wij hem met de Studenten; en, even als zij zich van tijd tot tijd eene uitroeping veroorloven, zij het ons vergund, eene aanmerking er tusschen te voegen.
Kort behandelt de Hoogleeraar den oorsprong en den voortgang der ziekte. Waartoe ook veel geschiedkundige omslag?...Het is denkelijk dezelfde Epidemie (bl. 2), die meermalen in vroegere tijden heeft gewoed, en waarschijnlijk de afschuwelijke Pest van 1348...Nu hebben wij haar, met meer ander kwaad, aan de Russen te danken (bl. 3), wier legers zij kenbaar is gevolgd! Op bl. 4-9 lezen wij van Gele Koorts, Grippe, de toediening van Tart. stibiatus in de Peripneumonia, die de Cholera zoude voorafgegaan zijn met toevallen niet vreemd aan Cholera, haar onverwacht ontstaan te Parijs, de wijze, hoe zij daar zich vertoond heeft, den invloed van zedelijke gemoedsaandoeningen, dat er tot proefnemingen over het al of niet besmettelijke der Cholera moed behoort, van eenen cholerischen dampkring; wordende dit alles besloten met de aanmerking: iets is zeker, en dat is, dat er eene soort van voorbeschiktheid bestaat. (Hier verdubbelt de oplettendheid der aanwezigen.) Over deze wordt van bl. 9-12 gehandeld; ongesteldheid van het spijsverteringstelsel, diarrhé en indigestie; alle personen met buikloop kunnen in dezen tijd hierdoor cholerisch worden aangetast (een denkbeeld, waarmede men zich zeer wel vereenigen kan); schrik, angst, dronkenschap en andere buitensporigheden; verder het gebruik van de Sulphas chininie (?!) en wormen. De Cholera zelve wordt, bl. 12, in eene primitive en secundaire verdeeld. De verdeeling van het darmkanaal in drie voorname
| |
| |
afdeelingen, en de daarop rustende indeeling der Cholera, is wat gezocht. De Hoogleeraar doet zich evenwel de vraag, of het zenuwstelsel het eerst wordt aangetast, maar helt tot het antwoord over, dat er eene algemeene verhooging van prikkel in het spijsverteringskanaal plaats heeft, die op het zenuwstelsel terugwerkt. Van bl. 15-20 worden de eigene kenmerkende teekenen der Cholera, reeds bekend, beschreven.
De tweede Les werd den 19 April gegeven, wanneer, let wel op! de toeloop van aanhoorderen nog menigvuldiger was dan in de eerste. - Bl. 23 behelst eene redenering, of men in gevallen, waarin de Cholera in haren aanvang gestuit werd, van haar eene bijzondere ziekte mag maken, hetwelk met neen wordt beantwoord. Deze plaats moet in het stuk zelve gelezen worden. Thans zullen nog de loop der ziekte, de lijkschouwingen, de voorzegging en de behandeling vermeld worden. - De Cholera heeft geenen bepaalden, onafhankelijken, haar eigenen loop. Op haar moet ook de physiologie der school van broussais toegepast worden, bl. 24. Van de voornamelijk bekende geneeswijzen, die tot drie gebragt worden, moet de alleen zuiver stimulerende geheel verworpen worden. De tweede, de eclectische of gemengde, is die van vreesachtige en kleinmoedige karakters. Zij is beter dan de vorige; maar - de beste is de physiologische, wel te verstaan die van den Heer broussais. - De beschouwing der lijkopeningen is wel het belangrijkste van dit werkje. Hier herkent men den Schrijver van het reeds vermelde werk, hetwelk hem eene plaats onder de beste waarnemers doet bekleeden. Dit gedeelte is volstrekt voor geen uittreksel vatbaar. Bl. 30-37, de gevolgtrekkingen, scheide men van de andere redeneringen. De slotsom zegt: de Cholera is eene algemeene ontstekingziekte van het inwendig vlies der maag of darmbuis! Bl. 37-41 behandelen de voorzegging. En nu volgt de behandeling, bl. 41-54, volgens de reeds boven opgegevene verdeeling, behalve dat hier nog gewag wordt gemaakt van die van den sporadi- | |
| |
schen braakloop. Geestig wordt de gemengde die
à basculle genoemd, waarbij natuurlijk met deze uitdrukking gelagchen wordt, bl. 41; maar waarom zegt de Schrijver, bl. 49: Gij hebt kunnen opmerken, dat ik geene soort van geneeswijze uitsluitend verwerp. Zoo spreekt een groot man; maar belijdt hij zich hier niet zelf eclecticus te zijn? En waarlijk, hier en daar geeft de Hoogleeraar belangrijke wenken, zeer doelmatige voorschriften, en toont metderdaad, dat een gezond oordeel door stelselzucht belemmerd, maar nimmer geheel verbijsterd kan worden. Jammer, dat de vermelding: deze improvisatie wordt met de levendigste toejuiching beantwoord, ons uit de Gehoorzaal als in den Schouwburg verplaatst, en den Hoogleeraar als in eenen Acteur herschept! Doch wij zijn immers nog te Parijs en niet te Leyden. Over het geheel hebben deze Zittingen wel iets van eene Tweede Kamer.
Bijlagen en eene Narede besluiten dit werk. De uitleg over Typhus en Asphyxie schijnt van broussais; de Narede, bl. 60, van den Vertaler, den Heer tops: het is eene lofspraak op broussais. Wij voor ons zouden van gevoelen zijn, daar de meeste Geneeskundigen, gelijk de meeste beschaafde lieden in ons vaderland, de Fransche taal magtig zijn, dat dit werkje onvertaald had kunnen blijven; want - het platte land is voor zulke voortbrengsels nog niet rijp. De verlichting is goed; maar hare fakkel wordt in de hand des onkundigen ligt eene toorts. Wij vooronderstellen het doel van den Heer tops niet enkel voortplanting der physiologische leer; maar hij bedenke evenwel, dat, om physiologisch te denken en te handelen, goede physiologische gronden moeten gelegd zijn, en dit, wij spreken uit ondervinding, is juist, waar het hapert; de Physiologie, niet die van den dag, maar van bakker, treviranus en tiedeman, heeft op het platte land nog geenen intrek genomen; pas heeft men haar in de steden gehoorzalen gesticht. Die het werkje in de Fransche taal niet grondig en duidelijk verstaat, zal aan
| |
| |
de zaak ook niet veel hebben. Men kan een goed doel hebben, en toch niet gelukkig zijn in de keus der middelen. Hoe rustig zoude het anders nog in ons lieve Vaderland zijn!
(Het slot hierna.) |
|