met parapluie, reiszak en eene menigte pakjes beladen was? Aan zijne vrolijke luim, koddige invallen en sterk geprononceerde gelaatstrekken, meer dan aan zijn accent, herkende ik den Gasconjer van Engeland, namelijk den ler.’
Adolf van Sternau en Leontine van Tornheim is meer een verhaal in den zin, welken ons lezend publiek gewoon is aan dien naam te hechten. Maar voorbeelden, die tot navolging mogen opwekken, vinden wij hier niet; en, ofschoon de gevolgen der misdaad afschrikkend genoeg zijn voorgesteld, wordt nogtans de beschrijving der karakters te zeer overdreven, om iemand ligtelijk zijne eigene gebreken in de hier geschetste ondeugden te doen herkennen.
Het laatste verhaal heeft ten titel: De jonge Kunstschilder, of de twee Vrienden. Het gekrenkte gevoel van een kind, hetwelk, omdat deszelfs geboorte den dood van zijne moeder had ten gevolge gehad, de liefde van zijnen vader mist, wordt hier treffend afgeschetst, maar wederom al te overdreven, om te behooren tot een beminnenswaardig karakter, zoo als dat van Julius wordt voorondersteld te zijn, wanneer dat gevoel tooneelen veroorzaakt als het volgende: ‘Uw vader, welken ik heden morgen bezocht en die het niet lang meer zal maken, wil u nog eenmaal zien. - Julius ontroerde, en vroeg met eene naauwelijks hoorbare stem: Heb ik eenen Vader? Waartoe dit? Mijn vader bemint mij niet; - en ik! - O, mijn weldoener! liefde alleen kan liefde vorderen.’
De Schrijfster is niet misdeeld van de begaafdheden, welke zij zoo verpligtend aan onzen landaard toekent, namelijk gevoel, kieschen smaak en verbeelding; maar wanneer zij haar voornemen volbrengt, om verder hare uren van uitspanning tot het vervolgen van deze Verhalen te besteden, hopen wij, dat zij zich niet vergenoegen zal met slechts alles te vermijden, wat met eene zedelijke strekking strijdt, maar haren inderdaad niet onbevalligen stijl en onderhoudenden trant van verhalen zal aanwenden tot behandeling van onderwerpen, die meer regtstreeks zulk eene strekking hebben, en zich vooral wachten voor overdrevenheid.