hier meer schuinsch, dáár meer regtlijnig neêrstralende, verschillenden warmtegraad op de oppervlakte der aarde veroorzaakt, welke warmtegraad overigens nog gewijzigd wordt door de hoogere of lagere ligging der plaatsen boven den waterspiegel der zee; terwijl uit eene proef van seebeck gebleken is, dat bij een' metalen bal de magnetische polariteit wordt opgewekt door eene ongelijkmatige verwarming, en er reeds lang is opgemerkt, dat de vaste deelen onzer aarde, voor zoo ver wij dezelve kennen, bestaan uit verschillende metaalachtige zelfstandigheden, en dus de proef met den metalen bal het verschijnsel der magnetische polariteit van onzen wereldbol opheldert. - In het geologisch gedeelte omhelst de Schrijver het gevoelen der oorspronkelijke gloeihitte van onzen bol, en bewijst het eensdeels door de steeds toenemende warmte, hoe dieper men in de aarde daalt, anderdeels door de gevondene overblijfselen van de vroegere vormingen. Immers men vindt overblijfselen van dezelfde geslachten van dieren en planten van den evenaar tot de polen verspreid, en de meeste dier verloren gegane diersoorten hebben meer overeenkomst met de geslachten, die in de warme, dan die in de koude luchtstreken zich ophouden. Thans leven wij in het vierde tijdperk; maar nog gedurende het derde, dat met den algemeenen watervloed geëindigd is, ten gevolge waarvan wij grootendeels de omhoog gerezene bedding der vorige zee bewonen, en grootendeels over het verdronkene vaste land der vorige wereld heenvaren, - gedurende dat derde tijdvak heerschte het klimaat der keerkringen tot aan de polen toe, en de stand der zon, in betrekking tot de aarde, veroorzaakte slechts een gering verschil van warmtegraad. De aarde gaat nog voort met koeler te worden; doch die vermindering is ongevoelig, en zonder schade zullen wij ons
eindelijk met de zon alleen moeten en kunnen behelpen, wanneer de centrale warmte der aarde te zwak is, om tot hare oppervlakte door te dringen. - In het cosmologisch gedeelte omhelst de Schrijver de hypothese van la place nopens de wording der wereldbollen; welke hypothese rust op de waarnemingen van herschel, zoo aan de nevelvlekken, als aan de planeten van ons zonnestelsel, en geruggesteund wordt door de waarnemingen der Geologen. De nevelvlekken zouden alzoo eene massa ijle en heete nevelstoffe zijn, groote wolken (om dezelve zoo eens vergelijkenderwijze te noemen) in de onmetelijke ruimte. Elke zon is van zulk eene gedurig omwentelende