verder optrekken. Wij gelooven, dat deze Themata vrij wel aan het oogmerk van den vervaardiger voldoen zullen. Onnaauwkeurigheden schijnen echter onafscheidelijk te zijn van dusdanige Schrijvers, welke de oude talen niet verstaan. Dit is te meer te verwonderen, daar men, bijzonder over Griekenland, in alle nieuwere talen, ook in de onze, zoo vele en voortreffelijke stukken vindt. Wij maken den Heer glaser b.v. opmerkzaam op het volgende:
Bl. 5.] ‘Een zoon van deucalion, hellen genaamd, gaf zijnen naam aan de Grieken, namelijk die(n) van Hellenen; doch zij hebben doorgaans bij de Schrijvers hunnen ouden naam behouden.’ Lees: bij de Romeinsche en nieuwere Schrijvers.
Bl. 8. ‘Fabelleer der Grieken, verdichtselkunde genoemd.’ Dat is geene bepaling van de oude Mythologie.
Bl. 14. ‘Geleerden en kunstenaars van dien tijd gingen ook mede.’ De Sclirijver spreekt van den togt der Argonauten. Het is of hij van den togt van buonaparte naar Egypte spreekt.
Bl. 74 verhaalt hij eene anekdote van pericles en anaxagoras. Dezelfde vinden wij terug op bl. 82.
Wij konden deze aanmerkingen gemakkelijk vermeerderen, en nog spreken over erostratus, hegesius, thespies en andere verkeerd geschrevene eigennamen, maar eindigen met den Heere glaser en allen, welke dergelijk werk ondernemen, goede boeken en naauwkeurigheid aan te bevelen.