Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 505]
| |
rigt van den vertaler over te nemen, en weten ons aankondigend verslag niet beter aan te vangen, dan met de welgemeende betuiging, dat wij het met den vertaler volkomen eens zijn, dat dit werk onder de menigvuldige vreemde voortbrengselen, die in onze taal overgebragt worden, eene gunstige onderscheiding verdient. Het voorberigt maakt op eene zeer oordeelkundige wijze opmerkzaam op de verdiensten van het vertaalde werk, en verschilt daardoor voordeelig van het trompettende gekakel, hetwelk wij, op het voetspoor van vader claudius, in de voorberigten van andere vertalers wel eens gispten. Het ware te wenschen, dat allen, die, in zulk een groot aantal, zich bezig houden met het overbrengen van vreemde voortbrengselen, zulke bevoegde beoordeelaars waren van hetgeen al of niet waardig is, om aan onze landgenooten aangeboden te worden. Deze briefwisseling behelst, in eenen goeden stijl, die zich afwisselt overeenkomstig het karakter en den ouderdom der vooronderstelde schrijvers of schrijfsters, een belangwekkend verhaal, hetwelk de nieuwsgierigheid tot het einde toe gespannen houdt, en dezelve door verrassende en verblijdende uitkomsten aangenaam bevredigt. De held dezer geschiedenis verschijnt hier allerwegen als een teederhartig en ernstig vader, als de getrouwe dienaar van zijnen Koning en de vurige beminnaar van zijn vaderland, nu eens als een geduldig lijder, dan weder een grootmoedig vergever, en altijd als een vroom en opregt vereerder van Hem, die de lotgevallen der menschen, naar deszelfs onnagaanbare voorzienigheid, met wijsheid en liesde bestuurt. ‘God met een opregt gemoed te dienen, Hem in elke wederwaardigheid te vereeren en te aanbidden, zich aan zijn bestuur met gelatenheid te onderwerpen; dit wilde de edele Hoheim, voornamelijk in het hart zijner kinderen, voortplanten; dit wilde de schrijver op eene onderhoudende wijze zijnen lezeren voordragen, om hun daardoor, onder de slagen van het ongeluk, moed en kracht in te boezemen en te doen behouden.’ Na lange aarzeling, wat wij, als eene proeve van den stijl en inhoud des werks, hier eene plaats zullen geven, bepaalt zich onze keuze tot het volgende uit een' der brieven van Graaf Hoheim zelf: ‘Moeders inzonderheid vormen hare kinderen naar de Idealen, welke zij zich scheppen. Wat is natuurlijker, dan dat de moeder wenscht, dat hare dochter eens moge uitblinken in schoonheid, verstand en beminnelijkheid! Zij arbeidt daarop voort, en, gerustgesteld dat zij het geluk | |
[pagina 506]
| |
van haar kind beoogt, handelt zij, naar hetgeen tijd en omstandigheden haar aanbieden, en volgt dit zonder schroom, doch dikwerf zonder eenig plan, zonder eenige grondstelling, of gedachte op aanleg en uitvoering niet alleen, maar zelfs zonder eenigen vasten wil. O! zage zij in hare kinderen meer het heilige, echter zoo ligtelijk te onteeren, gemakkelijk te ontaarden evenbeeld van God; lette zij op de ziel en derzelver bestemming, die onsterfelijke ziel, welke harer leiding voor weinige jaren is aanvertrouwd, niet slechts om haar voor den tijd, neen, nog oneindig veel meer, om haar voor de eeuwigheid te vormen en op te leiden, - hoe geheel anders, hoe veel gelukzaliger zoude haar streven, de gansche rigting harer opvoeding zijn; hoe ligt en gemakkelijk zoude zij haar doel bereiken, en zich den weg zien banen, dien zij te bewandelen heeft! - Ik geloof, dat de hoogst gewigtige taak, waartoe de eerste ontwikkeling van verstand en hart der kinderen de ouderen roept, de grondslag der verdere opvoeding, veel meer nog de taak der moeder, dan die van den vader is. Aan het hart der moeder, in hare armen, uit hare oogen lacht het teedere kind de eerste, de getrouwste liefde tegen. De moeder is het, die het donzen bedje voor den teederen lieveling spreidt; aan hare hand zet hij de eerste wankelende schreden op het bloemrijk levenspad; moederliefde waakt aan zijn wiegje, en haar eenig zielverlangen is, dat haar geliefd kind het spoedig moge gevoelen, hoezeer zijn welzijn, zijn lachje haar gelukkig maakt, hoezeer de eerste beantwoording harer liefde haar hart verrukken zal, hoe zij door menige liefkozing, door menige zoete vleijende woordjes, het loon zal smaken voor hare rustelooze bemoeijing en opofferingen. Wat is haar thans de bloem harer jeugd? Alles, alles offert zij vrijwillig voor haren lieveling op. Verheugd wijdt zij zich geheel aan het kind van haar hart; in hare armen gevoelt het kind den eersten invloed der natuur. Door haar kind met duizend zoete banden aan de natuur verbonden, is haar hart, meer dan ooit, voor elke schoone, edele gewaarwording ontsloten, en, onbewust van alwat haar omringt, hangt haar moederoog, in de schoonste verwachting, aan elke beweging van haren lieveling.’ Wij gelooven met den vertaler, dat dit boek de lezing waardig is van menschen van iederen stand en leeftijd, en dat, wel verre van in een of ander opzigt schadelijk te wezen, hetzelve integendeel vele algemeen nuttige leering en aanspo- | |
[pagina 507]
| |
ring tot de beoefening van het goede, of waarschuwingen bevat, om daarvan in geen geval eene handbreed af te wijken. Vooral meenen wij ouders en opvoeders van den meer aanzienlijken stand op dit werk opmerkzaam te moeten maken, en hun de behartiging der zedelijke en godsdienstige beginselen aan te bevelen, welke dit werk, aan hunnen stand vooral, aanprijst. Daar wij ons, anders aanprijzend, verslag niet willen eindigen zonder aanmerking, betuigen wij onze spijt, dat de correctie, vooral in de aangehaalde Latijnsche spreuken, niet wat naauwkeuriger is. Uit vele slechts één voorbeeld: hic munis aëneusesto, voor hic murus aëneus esto; nil conscire cibi, voor sibi; nulla palles cere culpa, voor pallescere culpa. |
|