plaatst. Dit werk heest mij wel den meesten arbeid gekost; doch, daar het ten allen tijde voor het nuttigste is gehouden geworden, om bijbeltaal met bijbeltaal te vergelijken, heb ik, ook tot eigene oesening, het gaarne volbragt. De teksten, welke tusschen haakskens zijn geplaatst, dienen meest voor Geleerden, om aan dezelve wegens mijne vertaling en verklaring opening te geven. Ten behoeve eindelijk van Christen-huisgezinnen heb ik het noodig geoordeeld, om den brief in (29) lezingen af te deelen.’
Wij zullen dus het boekje niet als eene verklaring van den Brief aan de Romeinen beoordeelen, maar alleen zien, of het geschikt kan geacht worden voor het doel, waartoe de Eerw. Schrijver het in 't licht zond. En dit is het, wat Rec. meent te mogen betwijfelen. Wie zal lust hebben, om die verbazende menigte van teksten (op de 7 eerste verzen telden wij er 88) na te slaan? En zij, voor wie het boekje vooral geschreven is, zullen toch slechts van zeer weinige plaatsen, op de aanhaling af, zich de woorden herinneren. Doch al neemt men nu die moeite van nazoeken, wat heeft men er aan? Hoe fraai het luide, Rec. weet het bij ondervinding, dat den Bijbel door den Bijbel te verklaren bijkans onmogelijk is. Wie verklaart ooit cicero, door eene ontelbare menigte plaatsen uit cicero aan te halen? De onderzoeklievende ziet alle zijne moeite slecht beloond, verliest gedurig den draad der redenering, ja het beloop van een' enkelen volzin, door over één woord den halven Bijbel te moeten doorbladeren; en wat wonder alzoo, dat hij zich al zeer spoedig vergenoegt, met, bij het gebruik van dit boekje, alleen de cursijve woorden ter verklaring te bezigen, en alzoo van de stichtelijke aanmerkingen oneindig meer nut heest voor zijn hart, dan voor zijn verstand van de verklaring? Rec. ten minste, die tot het naauwkeurig lezen ex officio gehouden was, en wien daarenboven vele plaatsen, op de aanwijzing van boek, hoofdstuk en vers, bekend waren, kon het niet ten einde toe uithouden. En hoe menigmaal stelt het nazoeken te