Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
schuldiging in den kerker, moet wel belangstelling wekken, zou men zeggen, vooral wanneer men bedenkt, dat het geval in ons Vaderland plaats heeft, en de ongelukkige man, volgens den titel, thans (1830) nog verkeert in zoo treurig verblijf. In het Voorberigt, dat door Den Grijsaard is onderteekend, wordt gezegd, dat men noodig heeft geoordeeld, den Tagtigjarigen Grijsaard uit zijne brieven zelven geheel en wel karaktermatig te leeren kennen, zonder omschrijving noch eenig omkleedsel van woordenpraal of uitroepingen, en dit wel, ten einde te voorkomen en te vermijden de gebreken van een Historisch verhaal of verdichte gebeurtenis, dat ons wel met de daden of bedrijven van den Held of de Heldin des onderwerps, maar niet met het karaktermatige van den persoon zelven die men in handeling laat treden, bekend te maken. Als Rec. den Grijsaard wél verstaat, dan wil de oude man zeggen, dat men hemzelven best uit zijne eigene brieven leert kennen. En dit zal ook wel waar zijn. Uit het eigenhandig schrijven (waarvan Rec. echter niet zou durven beweren: Zoo het niet waar is, het is ten minste wel gevonden) blijkt dan, dat de Grijsaard, krijgsman van bedrijf, in zijne jeugd drie malen smoorlijk verliefd was, geene gelegenheid had, om heldenmoed te toonen, maar door eigene onvoorzigtigheid in den kerker geraakte. Hij begon zijne loopbaan als Luitenant, onder het voormalig Stadhouderlijk Bestuur. kort vóór den Engelschen oorlog. De jonge Officier verloor zijne eerste minnares door den dood en was troosteloos, daar het leven op aarde hem geen genoegen meer scheen aan te bieden. Eene vriendin van zijne overledene lotje bevond zich in hetzelfde geval, en had, na het verlies van haren minnaar, besloten, altijd ongehuwd te blijven. De Luitenant treurt dus, als vriend of broeder, met de treurende vriendin. Maar onder dit treuren verandert hij weldra van gedachten, en komt nu tot het besluit: Men kan toch met de dooden niet leven, en een leven zonder liefde is geen leven. De mensch moet op de wereld aan zijne beslemming beantwoorden, en die bestemming is het huwelijk (bl. 164). Hij zoekt daarom ook de vriendin tot andere gedachten te brengen, en schrijft aan haar: Ik gevoel, na ik geene geliefde heb, eene verschrikkelijke ledigheid in mijn hart, die alleen door de liefde aangevuld kan worden; ik heb overal, onder eene menigte jonge jufvrouwen, die ik de eer heb te kennen, rondgezien, doch gij, augusta! gij alleen zijt het, die mijne wenschen kan bevredigen, enz. Augusta heeft eerst nog al eenige tegenbedenkingen. Hare grootste zwarigheid is deze: Hoe zoude de aanblik uwer lotje op u en mij zijn, als wij, na haren dood gehuwd zijnde, haar in eene hoogere bestemming wederzagen? Hoe zoude ook mijn getrouwe geliefde ons aanstaren? Freule augusta wilde echter hare genegenheid voor hem niet ontveinzen; maar kwaadsprekendheid werd oorzaak, dat het huwelijk niet tot stand kwam. Nu leidde de Luitenant weder een treurig leven, tot dat hij een | |
[pagina 462]
| |
ander meisje leerde kennen en met hetzelve eene echtverbindtenis aanging. Vreedzaam en in stil, huiselijk genoegen verliep het eerste jaar; doch toen brak de oorlog met de Engelschen ten vollen door - de jonge man moest naar Zeeland, en kreeg in last, eene peiling rondom de eilanden te doen en daarvan eene kaart te maken. Deze kaart werd hem ontfutseld door eenen vreemdeling, op wien hij te veel vertrouwen stelde; en zie daar, wat den onvoorzigtigen man in de gevangenis bragt, dewijl men hem beschuldigde van verstandhouding met den vijand. Na langer dan drie jaren in den kerker gezucht te hebben, werd hij uit de Provincie Holland verbannen, geraakte vervolgens in andere betrekkingen, doch verloor zijnen post te G. onder de Fransche overheersching. Eindelijk, meer dan dertig jaren na het tegen hem uitgesproken banvonnis, dat niet was opgeheven, werd hij weder gevangen genomen, dewijl hij zich verstout had, in den Haag zich op te houden. En dit heet gebeurd te zijn na 1815!! Op nieuw in vrijheid gesteld, na eene gevangenis van ruim twee jaren, waagde hij zich andermaal in den Haag, en werd, ten derdemale gevat zijnde, tot tienjarige opsluiting veroordeeld. Volgens den laatsten brief waren, bij het schrijven van denzelven, reeds acht dier tien jaren, in zuchten en kommer, weggevlogen!! De tijd moët hem dus niet lang gevallen zijn. Doch de man had zich in de gevangenis op de Letterkunde toegelegd. Hij schijnt het echter daarin niet verre gebragt te hebben, als men naar deze proeve mag oordeelen. Het boek is vol grove taalfouten, zoo als b.v. ontlediging (ontleding), hij braakten (te), de omstandigheid zijn (is), welke(n) indruk de regten der natuur gemaakt heeft (hebben), verweifeling (vertwijfeling), simpatitische (sympathetische), meriaden (myriaden), simpartiseert (sympathiseert), directië (desertie), uitwisseling van directeurs (deserteurs), de populaire gezigten (gezegden?) maakt (maken) mij huiverig, voorzigtigheid verbiedt (gebiedt) die snaar onaangeroerd te laten, beridderen (beredderen), postexiteit (posteriteit), prosaliten (proselyten), cretike (kritieke), gekwetseerden (gekwetsten). Doch genoeg hiervan. - Een niet onaardig vignet versiert het titelblad. |
|