deze klagt over plagiaat door den vroegeren datum der Nederduitsche uitgave bewezen wordt. Maar stellig kunnen wij, aankondigen, dat het eerste, hier voorkomende, Verhaal: De Walpurgisnacht, reeds in het jaar 1815 in onze taal is in het hcht gegeven in het werk: Droomen en Gedachten over dezelve, te Dordrecht bij a. blussé en zoon. Het vierde Verhaal is hetzelfde met den dooden Gast, in het jaar 1830 aszonderlijk uitgegeven, te Amsterdam, bij j.m.e. meijer. Het is mogelijk, dat deze plagiaten onwillekeurig zijn; maar zij doen dan toch blijken, dat de Vertaler al te weinig bekend is met hetgeen er in het vak, voor hetwelk hij arbeidt, in onze taal reeds aanwezig is. Voegt men hier nu nog al datgeen bij, wat de Iris als haar eigendom opeischt, dan wordt juist niet veel nienws aan het lezend publiek aangeboden. Zij echter, die de aangehaalde werken niet hebben gelezen, voor wie dus alles nieuw is, kunnen hier nog al iets vinden tot aangenaam onderhoud, in de veertien Verhalen, uit welke deze bundel bestaat.