en vier kinderen aan het ziekbed gekluisterd. Twee kinderen werden eene prooi der vernielende ziekte, zijn oudste zoon en een meisje, de steun der moeder. Daarbij kwam nog, dat de arbeid op het veld achteruit gegaan, en de laatste spaarpenning verteerd was. Doch eindelijk herstelde de landman, en hij besloot, de eerste maal naar zijnen akker te gaan, dien hij in zoo langen tijd niet gezien had. Toen hij nu uit wilde gaan met zijne vrouw, zie toen kwam er een onweêr op, en het bliksemde en donderde zeer, en er viel een zware regen, en zij wachtten, tot het voorbij trok. Daarop, toen de donder stil werd en de regen ophield, zeide de landman: “Welaan, laat ons nu gaan. De geur des velds zal des te lieselijker zijn na de lange droogte.” En toen zij nu naar buiten traden in het koornveld, dat reeds aren gekregen had, kwam hun de geur des velds frisch en liefelijk tegen, en over het veld hingen de van een gescheidene wolken en schoten nog aanhoudend bliksemstralen uit. Doch de jonge aren en halmen lieten hunne hoofden zakken, zwaar van de parelende droppelen, en het gras stond met frischen glans bekleed. Toen vatte de landman de hand zijner vrouw, en zag naar den hemel in de glanzige wolken en den lichtstroom, en zeide: “Ach, Heer! ook ons hebt gij een onweder gezonden - ô laat ons dan ook zijn als dit koornveld. Wij gingen en weenden, ach! laat ons ook voortreffelijke zaden dragen, opdat wij met vreugde onze schoven brengen mogen!” - Zoo bad de landman, en zijne vrouw weende en zeide: “Amen! Ja, het zij zoo!” En beiden keerden zij getroost naar hunne woning terug.’
Over het geheel achten wij den arbeid van krummacher zeer geschikt, om op eene treffende wijze op het gevoel en het verstand te werken, en wenschen daarom, ook onder onze landgenooten, aan deze Parabelen eene gunstige ontvangst toe.