| |
Mnemosyne. Mengelingen voor Geschied- en Letterkunde. Verzameld door H.W. Tijdeman, B.f. Tijdemanen J.F. Bodel Nijenhuis.IIde Deel. Te Rotterdam, bij de Wed. J. Allart. 1831. In gr. 8vo. 412 Bl. ƒ 3-60.
Nadat de Mnemosyne reeds zoo menigmaal, wat den geest en inhoud van het werk over het algemeen betreft, aangekondigd is, achten wij het overbodig, het reeds vermelde te herhalen, en willen ons liever met den inhoud bezig hou- | |
| |
den van het thans aangekondigde deel op zichzelve. Hetzelve wordt aangevangen met eene Lofrede op Mr. hieronymus van alphen, van welke de wedergade in het vorige deel was geplaatst geweest. Was de eerstgeplaatste levendiger en bloeijender van stijl, zoo is deze rijker in behandeling, en verdient dus wel, na die eerste gelezen te worden. In deze Losrede was met verdienden lof gewag gemaakt van de Inleiding tot de jaarlijksche Generale Petitie voor het jaar 1794, door den Raad van Staten der toenmalige Republiek aan de Staten-Generaal voorgedragen den 27 December 1793. Van deze inleiding is van alphen, toen Raad en Thesaurier-Generaal der Vereenigde Nederlanden, volgens het getuigenis van nog levende Staatslieden van dien tijd, de steller. Dit sluk was, wel is waar, reeds in druk uitgegeven in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken voor 1793, maar, wegens de omslagtigheid van deze Jaarboeken, voor de meeste lezers weinig toegankelijk. Daar het nu de Verzamelaars der Mnemosyne gelukte, ook de Inleiding tot de Petitie voor het jaar 1795, welke nooit te voren uitgegeven was, in handschrist te vinden, en zij er oogenblikkelijk den stijl en toon in herkenden van den Christen-Staatsman h. van alphen; daar eindelijk de zamenhang van beide Petitiën voor 1794 en 1795 zeer groot is, besloot men, beide Inleidingen, in derzelver geheel, in dit werk over te nemen. Men vindt in beide eene beschouwing van den toenmaligen staat des Vaderlands, en mag, met den Lofredenaar van van alphen, beide
deze destig welsprekende en godsdienstige stukken, bij zoo plegtige gelegenheid voortgebragt, als 't ware de zwanezangen noemen der oude Constitutie. Osschoon de Mnemosyne niet bij voorkeur bestemd moge zijn voor de zoodanigen, die geheel onbekend zijn met de Fransche taal, meenen wij echter slechts één van beide voor waarheid te kunnen houden, dat, namelijk, de Verzamelaars aan velen van hunne lezers eene wezenlijke dienst zouden bewezen hebben, met het overgenomene uit de flassan, Histoire de la Diplomatie Française, in onze taal over te brengen, of, indien het werk in het geheel niet bestemd is voor zoodanige landgenooten, voor welke hieraan behoeste was, dat de naauwe vereeniging van ons Vaderland met Frankrijk, vooral in de jaren, in welke de flassan's werk in het licht verscheen, grond geeft om te oordeelen, dat dit werk niet zoo geheel onbekend onder ons is gebleven, dat er behoefte was aan
| |
| |
eene letterlijke overneming van een gedeelte van het oorspronkelijke. Het overgenomene stuk zelf is belangrijk; maar in hetzelve wordt zoo zeer niet bewezen, dat de Nederlandsche staatsgeschillen door Frankrijk zijn berokkend, gelijk de Verzamelaars het doel hebben met hetzelve te bewijzen, als wel, dat Frankrijk van de reeds bestaande geschillen in ons Vaderland in het laatste vierde gedeelte der vorige ceuw behendig gebruik heeft gemaakt, om zich eenen aanhang in Nederland te verkrijgen tegen Engeland. Het eigenlijk gezegde verhaal toch van de flassan vangt aan met de komst in Holland van den Hertog de la vauguion, als Fransch Ambassadeur, in het jaar 1776; en ieder, die bekend is met de geschiedenis van ons Vaderland, weet, dat reeds vroeger de bedoelde geschillen met hevigheid gevoerd zijn. - Wat de beide Redevoeringen betreft van w.a. ocrerse, gehouden in 1796 en 1797, over de gebreken der aeloude Nederlandsche Staatsregeling, zijn wij het, niettegenstaande het aangevoerde tot verdediging van derzelver plaatsing, ééns met ‘den geachten vriend, die zijne verwondering en misnoegen betuigde, dat de Verzamelaars nu nog die verouderde en geheel ontijdig gewordene, en reeds in derzelver tijd te heftige en te scherpe stukken zouden in 't licht geven.’ In zijne Vruchten en Resultaten van een meer dan zestigjarig leven heeft ockerse zelf erkend, dat voor een aanmerkelijk gedeelte onze burgerlijke verdeeldheden en rampen daardoor veroorzaakt zijn, ‘dat men zijne nog werkelijk genotene voorregten niet op betamelijken prijs stelde, maar naar eene hier beneden denkbeeldige slaatkundige volmaaktheid jaagde.’ Over volksverdeeldheden sprekende, zegt ockerse ook nog in deze Resultaten,
IIIde D. bl. 109: ‘Ik heb mijne onvoorzigtige stappen en voorbarigheden lang en hartelijk betreurd, van alle staatkundige woelingen een' diepen afkeer gekregen, mij innig verblijd in de gelukkige demping aller volksverdeeldheden door den edelen Vorst, die ons thans regeert,’ enz. Ons dunkt, dat de Redenaar, die in rijperen ouderdom zóó over zijne politieke carrière sprak, de uitgave van deze Redevoeringen niet zou goedgekeurd hebben; en de overtuiging hiervan moest, naar ons gevoel, genoegzaam zijn geweest, om deze stukken achterwege te houden. - De Voorlezing, over de verschillende gevoelens aangaande de afkomst van witte van haamstee, heeft ten oogmerk, het gevoelen van
| |
| |
van spaen en bilderdijk te staven, dat genoemde held niet een onwettige, maar de wettige zoon was van Graaf floris V en agnes van der sluis. Wij achten ons niet bevoegd, het geschil over deze zaak te beslissen, maar willen den los van duidelijkheid, en, voor zoo veel de aard van het onderwerp dit toeliet, dien van onderhoudend te zijn, aan het hier geplaatste stuk niet weigeren. - De Heer benjamin constant heeft, in zijn werk: De la Religion, enz. getracht te bewijzen, dat de Ilias en Odyssee tot twee verschillende tijdvakken behooren: tegen dit gevoelen zijn gerigt de Bedenkingen over het gevoelen van b. constant, aangaande de Ilias en de Odyssee, door p. van limburg brouwer. De Schrijver der Proeve over Homerus geeft hier nieuwe blijken, hoe grondig hij met beide dichtstukken bekend is. En daar de bewijzen, welke b. constant voor zijn gevoelen bijbrengt, geheel behooren tot de klasse der genen, welke men gewoon is inwendige te noemen, geeft derzelver wederlegging den Schrijver van zelf aanleiding, om den lezer rond te leiden langs geheel het door den Dichter opgehangene tafereel, en hem deszelfs onderscheidene schoonheden te doen beoordeelen. - Hierop volgt eene Verhandeling over den aard der Wijsbegeerte, en de beste wijze om haar te beoofenen, door Mr. a.f. sifflé. Deze Verhandeling heeft als voorlezing gediend in het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Het hier behandelde onderwerp is te groot van omvang, om binnen de perken eener voorlezing grondig behandeld te kunnen worden. Deze Verhandeling heeft daardoor dan ook veel van een compendium, hetwelk bestemd is, om ten
grondslag te verstrekken voor eene meer uitgebreide behandeling van zaken, die hier slechts met een woord konden worden aangestipt. - De artikelen over swedenburg en Dweeperij, uit den Wandsbecker Bode van claudius, zijn te bekend, om er veel van te zeggen. Zij zijn meer aangenaam om den luimigen geest, die er in heerscht, dan wel genoegzaam, om, ons ten minste, te overtuigen, dat swedenburg werkelijk Geesten heeft gezien. Is het doel der plaatsing geweest, om den lezer te onthalen op een proesje van den geest en de luim van claudius, dan hebben wij er vrede mede; maar worden deze stukken aangevoerd, om swedenburg, in de schatting van het publiek, tot eenen Ziener te maken, dan is immers dit twiststuk al te dikwijls behandeld, om er al weder op
| |
| |
terug te komen. - Voorts zijn er, tot besluit, Gedichten geplaatst. van verschillende waarde, van e. wassenbergh, a. van der willigen, j. van harderwijk r.z., g. van reyn, a.f. sifflé, g.j. gersen, l.g. visscher, en p.h. marron.
Wij hopen door dit ons verslag iets bijgedragen te hebben, om de beminnaars van Geschied- en Letterkunde belang te doen stellen in de voortzetting van dit werk. Het ontbreekt in dit deel niet aan stukken van belangrijken inhoud. Maar wij raden Mnemosyne, dat zij haren hermes wat beter onder appel boude; want slechts voor eene enkele maal kan de verontschuldiging, in de Voorrde aangevoerd, gelden, dat die vlugge guit zijne meesteres met de plaatsing van het een of ander stuk vergaauwd heest. |
|