gegeven heeft. Deze laatste Uitgever (wiens Voorberigt mede in de Nederduitsche uitgave is opgenomen) zegt, bl. XVIII: De koninklijke briefwisseling, welke tot deze groote herinneringen aanleiding gaf, is vóór omtrent drie jaren (dus in 1823) in het licht verschenen. De Graaf raczinski vond dezelve onder de papieren van een zijner voorouders, Palatijn van Posnanie en Staatsdienaar onder jan den III (soeieski). Deze Heer haastte zich, zijn Vaderland met dit gedenkstuk te beschenken. Het verwonderde ons met dat al, deze oorspronkelijke Poolsche uitgave hier niet naauwkeuriger aangeduid te zien. Ook hadden wij gaarne het Voorberigt van den Graaf raczinski zelven gelezen. Het is zoo belangrijk, den eersten Uitgever zelven verslag te hooren doen van de wijze, op welke het werk in zijne handen gekomen is. Een aanzienlijk man, die zulks aan zijne land- en tijdgenooten openlijk bekend maakt, levert altijd den besten waarborg op voor de echtheid daarvan. - Doch, gelijk wij zeiden; wij vinden geene redenen, om hier aan eenen Roman te denken, en het werk heeft, in ons oog, genoegzame inwendige kenmerken van echtheid, om het als zoodanig te beschouwen, tot dat het tegendeel bewezen wordt.
Uit het oogpunt van de studie der Geschiedenis, zullen deze Brieven wel het belangrijkst zijn voor de Polen, Duitschers en Hongaren. Ook zij, die onder onze Landgenooten eene gezette studie van de geschiedenis dier volken maken, zullen er, hieraan twijfelen wij niet, menige min bekende bijzonderheid, menigen fijnen wenk in aantreffen. Voor anderen missen zij, uit den aard der zaak, grootendeels dit belang; doch ook zij, die slechts in de algemeene geschiedenis geene vreemdelingen zijn, zullen met genoegen eenige uren besteden aan de lezing dezer Brieven, die, dag voor dag uit de legertent geschreven, ons als in het midden van een zegevierend leger verplaatsen, en ongevoelig een levendig deel doen nemen aan den Krijgsheld, die het bolwerk der Christenheid gered, en Europa daardoor van Barbaren verlost heeft.