genoot op zijde. Zou ik den eenvoudigen man niet kennen, den braven, beminnelijken niet liefhebben? Zou het mij geene weemoedige vreugde zijn, mijnen eigen' besten leeftijd met den zijnen te herdenken; dien leeftijd, in welks grootste gedeelte een tweetal broeders (stuart en westerbaen), die ik als vaders eerde, en die mij thans de eenzaamheid en het voorgevoel mijner eigene verdwijning uit uw midden levendig doen ondervinden, mijn' levensweg zoo heerlijk versierde en verlichtte?’ - Na eene korte aanwijzing van den zin der tekstwoorden (jak. III: 17), worden de hoosdtrekken der wijsheid, die van boven is, beschouwd; en hierin herkent men terstond westerbaen, als I. zuiver, ongeveinsd, niet partijdiglijk oordeelende, II. bescheiden, vreedzaam, gezeggelijk, en III. vol van barmhartigheid en goede vrucht. - Ook de Gebeden zijn er bijgevoegd.
Wij hebben deze even wél als aandoenlijk gestelde Lijkrede, van welke men geenszins zal kunnen zeggen, dat het schepsel in plaats van den Schepper daarin wordt gehuldigd, met veel stichting gelezen, en danken den Heer swart voor de uitgave. Ook de Aanspraak van den welsprekenden des amorie van der hoeven bij het graf zal buiten twijfel een' diepen indruk op de vrienden des Overledenen gemaakt hebben. In de Aanteekeningen worden nog eenige wetenswaardige bijzonderheden vermeld, welke in de Lijkrede niet konden worden opgenomen.