Beschouwing van den Mensch, of Gesprekken over het Ligchaam en de Ziel, door J. de Keyzer.Met eene Plaat. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1831. In kl, 8vo. VII en 190 bl. ƒ :-60.
De Schrijver verdedigt zich tegen de beschuldiging, welke hij te gemoet ziet, dat zijn werk onvolledig is, niet zonder grond met de opmerking, dat het dient voor kinderen, en dat hij door meerdere uitbreiding der onderwerpen de palen van het kinderlijk verstand zou overschreden hebben. Hier en daar gelooven wij, dat een kind van eenigzins gelukkigen aanleg in het werk niet die bevrediging van deszelfs weetgierigheid zal verkrijgen, welke het met eenig regt verwachten mogt; b.v. wanneer de vader gezegd heeft: ‘alles bestaat uit stof,’ heldert hij, op verzoek van Ferdinand, deze uitdrukking op, door te zeggen: ‘door die stof meent men in het algemeen datgene, waar de dingen uit bestaan.’ Doorgaans echter verdient de Schrijver lof, ook wegens de zedelijke strekking van zijne aanmerkingen, in welke hij gestadig wijst op de Goddelijke wijsheid en goedheid, blijkbaar in de inrigting van het ligchaam en de ziel des menschen. Daar ook stijl en taal zuiver zijn, aarzelen wij niet, het boekje, als een niet onnuttig geschenk voor de jeugd, aan te bevelen.