mogelijke middelen in het werk stellen, om zoo wel natuurals geloofsgenooten in gevaar bij te staan en, zoo mogelijk, te redden. Bij brand, watersnood, gevaarlijke ziekten, of in den oorlog, is het voor den Jood de heiligste pligt, al het mogelijke tot redding eens menschen bij te dragen, en ieder verzuim wordt hem door de wet als zonde aangerekend. Waar menschenredding vereischt wordt, is hij ontslagen van ceremoniéle wetten en plegtigheden.’
Op bl. 21 wordt gefproken van een' kubus van 20 ellen en van een' kubus van 10 ellen; niet ieder leerling verstaat deze benaming. Op bl. 11 staat: hetwelk niet vervreemd durfde, in plaats van mogt worden. Op bl. 42 noemt de Schrijver het Paaschfeest overschrijdingfeest, omdat God (de Engel) de huizen der Israëliten overschreed; wij zouden liever zeggen feest des voorbijgangs, enz.