heilzamen invloed had. Onder deze soort van werken rangschikken wij den Roman, welken wij thans aankondigen. Behelst ons beoordeelend verslag ook al eene en andere aanmerking, dan geschiedt dit met geene andere bedoeling, dan om aan den Schrijver, en aan andere Schrijvers in dit vak, zoodanige wenken te geven, welker behartiging wij vertrouwen, dat, bij het verder betreden van deze loopbaan, hun niet geheel onnuttig zal zijn. Vooraf willen wij den hoofdzakelijken inhoud van het hier voorkomende verhaal mededeelen:
Hendrik van Beemster is de zoon van vermogende ouders uit den destigen burgerstand in eene van Hollands aanzienlijkste steden. Door de dwaze toegevendheid van zijne moeder mislukken de goede bedoelingen van zijnen verstandigen vader, om Hendrik tot een nuttig lid der maatschappij op te voeden, en de bedorven zoon wordt een losbandig jongeling. Bij den vroegen dood van zijnen vader geheel meester van diens belangrijken handel, verwaarloost hij zijne zaken, en verkwist het ouderlijk vermogen; zoodat de schuldige moeder de wrange vruchten van hare verkeerde opvoeding inoogstte, toen zij door den ondeugenden zoon in armoede werd gedompeld, en eindelijk van verdriet over zijn wangedrag stierf. Maar ook Hendrik zelf ontgaat de welverdiende straf zijner buitensporigheden niet. Hij ondervindt de eene teleurstelling en vernedering na de andere, sleept ten laatste zijn nutteloos aanwezen, bedorven naar ziel en ligchaam, met schande en welverdiende verachting voort, tot dat een vroege dood een einde maakt aan zijnen reddeloozen toestand.
Karel van Zwaag, daareutegen, vroeg door een zonderling lotgeval beroosd van de teedere zorg en verpleging van zijne ouders, maar opgevoed in de school der ontbering en van den tegenspoed, verwerft zich door zijn beminnelijk karakter zelfs onder vreemden vrienden en beschermers, verheft zich door zijn braaf gedrag uit den vernederenden staat, waartoe zijne scheiding van zijne ouders hem had doen vervallen, tot eenen eervollen rang, vindt ten laatste, daar zijn vader vroeger overleden was, zijne moeder weder, en wordt gelukkig echtgenoot en vader.
Niet ongelukkig is de vinding, om twee geheel tegenstrijdige karakters tot elkanders tegenhangers te kiezen. Nevens de beide hoofdpersonen, wier lotgevallen, niet onaardig ineengeweven, een wél zamenhangend geheel uitmaken, komen in het beloop des verhaals onderscheidene anderen voor, wier goede en kwade hoedanigheden ter navolging of waarschuwing worden voorgesteld. Wij achten het in 't geheel niet noodeloos of ondoelmatig, dat de Schrijver de waarheid, dat men oogst wat men zaait, ook in den gang van het lot en der maatschappelijke betrekkingen van den mensch aanschouwelijk voorstelt; maar wij willen de aanmerking niet terughouden, dat de Schrijver over het geheel te harde kleuren bezigt in zijne karakterschilderingen en beschrijvin-