eer en deugd, wel gaarne vrouwen zien. Zijn vader evenwel had hem eene leelijke kool gestoofd, en had hem, door eene beloste en plegtigen eed, reeds vóór zijne geboorte, bestemd voor den geestelijken stand. De man was zeer fanatiek Roomschgezind (waarlijk iets zeldzaams onder de Hamburgsche Overheidspersonen). Maar in Theodoor zaten geene priesterharen. Hij liet het zich, wel is waar, welgevallen, om, met eene beurs met honderd Louis d'or en een inkomen van tweehonderd daalders iedere maand, naar Parijs gezonden te worden; doch, in plaats van in de theologie te studeren, viel Theodoor met de geheele borst op de schilderkunst, en toen hij begon te bemerken, dat zijn vader met alle geweld een pastoor of monnik van hem wil maken, vlugt hij naar Italië, en geneert zich daar met schilderen. Zijn vader, na te vergeess getracht te hebben om zijne verblijsplaats te ontdekken, onterft den ongehoorzamen zoon, en sterft kort daarop. Theodoor geraakt te Rome bekend met een schoon meisje van Duitsche afkomst, en verwerft hare liefde. Naderhand blijkt het, dat zij zijne nicht is, aan welke zijn vader bij uitersten wil zijne geheele bezitting had gemaakt. Door haar te huwen, geraakt Theodoor dus weder in het bezit van zijn vaderlijk vermogen, en keert met zijne vrouw naar Duitschland terug.
Van de vier, zoogenaamde, hoofdstrekkingen des verhaals bestaan er twee in het aantoonen van de wijze leiding der Goddelijke Voorzienigheid, en het aansporen tot vertrouwen op die Voorzienigheid, zelfs in de benardste omstandigheden. Wij zouden echter geen' jongeling aanraden, om, in het vertrouwen op die Voorzienigheid, zich het gedrag van Theodoor ter navoiging voor te stellen. De Schrijver belooft, dat hij zich in het vervolg beter op datgeen zal toeleggen, wat hij nu meer verzuimde en verwaarloosd heeft. Wij hopen, dat hij, wanneer hij ooit ‘een onderwerp uit de vaderlandsche geschiedenis’ ter behandeling neemt, zich zal wachten voor het voortbrengen van wartaal, gelijk het antwoord op de vraag: ‘Wat is schoonheid? - Schoonheid is het welbehagen, dat de uiterlijke omtrek, de aangename indruk, of de gedaante van iets in ons te weeg brengt.’ De stijl is op vele plaatsen langwijlig. Vooral is dit het geval bij de beschrijving der uitwendige gedaante en kleeding van de in het verhaal voorkomende vrouwen. Zeer gezwollen is ook de beschrijving van het zwichten van den winter voor de