Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Zeereizen. In het laatst der XVI, XVII en het begin der XVIIIde Eeuw. Naar de oorspronkelijke Journalen of gelijktijdige berigten, op nieuw uitgegeven en met eenige aanteekeningen en de noodige ophelderingen vermeerderd. Door R.G. Benneten J. van Wijk, Rldz.III Deeltjes. Te Dordrecht, bij J. de Vos en Comp. In kl. 8vo. 587 Bl. ƒ 4-90.Wij kondigen hier aan eene regt vaderlandsche onderneming. Vroegere ontdekkingen door Nederlanders vielen naderhand | |
[pagina 254]
| |
anderen ten deel, die of uit nijd, dat ons volk hun in roem voorging, of uit schaamte over gemaakten buit, al het Nederlandsche wegvaagden, en nu hunne namen en taal dáár plaatsen, waar, maar met grooter roem, aan ons kleine vaderland zoo veel werd toegewijd. Na zoo vele slooppartijen doet het goed aan het Nederlandsche hart, niet ‘dat men aan het Staten-eiland de gunst bewezen heeft, om het deszelfs oorspronkelijken Hollandschen naam te laten behouden,’ maar dat er, onder al de bemoeijingen der groote vijanden van het Nederlandsch, ‘daar nog Hollandsch in vele huisgezinnen gesproken wordt.’Ga naar voetnoot(*) Zou het dan niet aangenaam wezen, onze voorouders zelve te hooren, bij het vermelden hunner daden en togten, al past nu meestal op dezelve het bekende, met eenige verandering:
Sic vos, ast aliis, mellificastis apes?Ga naar voetnoot(†)
De verzamelaars en uitgevers dezer Nederlandsche Zeereizen, bonnet en van wijk, ondervonden, bij het beantwoorden eener opgegevene Prijsvraag, hoe zeldzaam de reisbeschrijvingen onzer oude zeelieden geworden waren, en hoe moeijelijk het ware, dezelve te bekomen. Na hiertoe opgewekt te zijn en velerlei aanmoediging ontvangen te hebben, besloten zij handen aan het werk te slaan, en eenige oude reisbeschrijvingen uit te geven, vooral van zulke reizen, die tevens tot nieuwe ontdekkingen hebben gediend, waarop slechts de reis van houtman, als de eerste der Nederlanders om de Kaap naar de Indiën, eene uitzondering maakt. Eene uitzondering evenwel daarom vooral van belang, omdat onze voorouders tot dien togt geene aanwijzing vonden bij Portugezen, die hun vijandig waren, en dat telkens toonden; en omdat zij slechts aangespoord werden, door de rooverijen en mishandelingen der toenmaals zoo magtige Spanjaarden, om in de verte te zoeken, wat geene nabijheid hun leveren kon. Ons wordt dus aangeboden. I. Voyage of Scheepvaart van jan huyghen linschoten, benoorden om, door de engte van Nassau of Waaigat, enz. Eerste Reis, Iste D. bl. 1-146. Tweede Reis, bl. 147-256. In de ja- | |
[pagina 255]
| |
ren 1594, 1595. - II. Korte Aanteekeningen uit de eerste Reis van willem barendsz. IIde D. bl. 1-12. ‘Deze bekwame zeeman had den 29 Junij 1594 bij Kilduin de andere schepen verlaten, (I. bl. 13) en was eerst den 15 Augustus weder bij dezelve gekomen,’ (bl. 114.) Op het verhaal van barendsz beroept zich linschoten, Iste D. bl. 115. Het is uitgegeven in Waarachtige Beschryvinghe van drie Seylagiën, enz. door gerrit de veer van Amsterdam, 1598. - III. Derde Zeilaadje benoorden om naar de Koningrijken Cathay en China in den jare 1596, bl. 13-173. Deze Reis van 16 Mei 1596 tot 29 October 1597 is voor den Nederlander onvergetelijk door de beroemde overwintering op Nova-Zembla. Gerrit de veer heeft deze Reis beschreven. - IV. Mislukte Togt van henry hudson door het Noordoosten naar China. IIIde D. bl. 1-19. Deze hudson stond in dienst der Amsterdamsche bewindhebbers, en werd ten jare 1609 als schipper en koopman met het bevel vereerd van het jagt de Halve Maan, ook wel genoemd de Goede Hoop. Ontdekking der Hudsons-Rivier, Nieuw-Nederland. Bouwing van Nieuw-Amsterdam, thans New-Tork. Hierbij is gevoegd een kort verslag der overige togten, bijzonder door de Engelschen in de laatste jaren, tot het vinden van eenen Noordwester-doortogt, vergeleken met de vroegere reizen der Nederlanders. - V. De eerste Togt der Nederlanders met vier schepen naar de Oost-Indiën, onder het bevel van cornelis houtman, bl. 20-158, van den 2 April 1595 tot 5 Augustus 1597. Ons oordeel mag niet gaan over het geleverde in deze Deeltjes, dan voor zoo verre in aanmerking komt, of de gedane keus (op welke wij niets te zeggen hebben), of de wijze, op welke ons alles geleverd wordt. Bl. 7, Iste D. zeggen de Uitgevers: ‘Wij hebben gemeend de taal onzer voorouders zoo veel mogelijk verstaanbaar te moeten maken, zonder echter aan dezelve eene verhevenheid van stijl te geven, die het veelal naieve en waarlijk oorspronkelijke geheel zoude doen verdwijnen; met één woord, wij meenden onzen ouden zeelieden, zoo veel de verandering der taal toeliet, hunne eigene taal te moeten doen behouden, ten einde hen altijd in deze hunne reizen weder te doen herkennen.’ In hoe verre de Uitgevers dit plan zijn gevolgd, kunnen wij in alle deelen niet nagaan. Bij gebrek aan de oorspronkelijke Reisbeschrijvingen gaat dit | |
[pagina 256]
| |
moeijelijk. Ook de Heeren bennet en van wijk ontwaarden de moeijelijkheid om dezelve te bekomen, en hebben, na de bekendmaking van hun plan, door de toezending van min bekende Reizen, hulp en ondersteuning ontvangen van de Heeren jacobus koning, Mr. j. scheltema, Baron collot d'escury van heinenoord, van asch van wijk, de jong van rodenburg, van ackersdijk en anderen. Ons, wier hoofdstudie geenszins is land- en volkenkunde volgens oude en nieuwe reisbeschrijvingen, staat van dat alles niets ten dienst, en wij moeten dus alleen naar en over het geleverde ons oordeel rigten. Over het algemeen laat zich hier alles zeer gemakkelijk lezen, en bijna alles draagt het kenmerk, dat, ook bij vernieuwing der taal, toch behouden is die eenvoudige en alle kenmerken van waarheid dragende schrijfwijze, welke door geene verhevenheid van stijl of welsprekende voordragt zoekt te schitteren. De oorspronkelijke Schrijvers verklaren zich tot zoo iets onbekwaam. Maar al wie onbedorven van smaak is, zal zich aan deze regt vaderlandsche verhaalwijze laten boeijen, waarin het nut wel niet van vermaak ontbloot is, maar toch altijd de bovenhand blijft behouden. Uit eene enkele plaats schijnt evenwel te blijken, dat de Uitgevers iets meer hebben gedaan, dan de verouderde taal scheen te eischen. In het IIde D. bl. 77 vindt men deze aanteekening: ‘Dit gedeelte van het oorspronkelijke Journaal is met eene bijzondere letter gedrukt, ten blijke van het belang, dat het wederzien der zon voor onze reizigers had; wij hebben daarom ook gemeend het geheele verhaal van de veer hier te moeten overnemen.’ Er is dus ook verkort? Dit is niet kwaad, als het geschiedt door zulke mannen, als bennet en van wijk zijn. Op diezelfde bladzijde moet het woord toenmalige zekerlijk ter meerdere onderscheiding dus voorkomen: ‘Daar dit strijdt tegen de gevoelens van alle onde en (toenmalige) nieuwe Schrijvers.’ ‘Wij hebben gemeend,’ dus gaan de Uitgevers voort, ‘de aanteekeningen niet te veel te moeten vermenigvuldigen en alzoo het werk te uitgebreid te maken. Vooral meenden wij ons te moeten bepalen tot het ophelderen van verouderde zeetermen en van die opgaven, welke door de aanzienlijke vorderingen in de Aardrijks- en Natuurkunde thans beter konden verklaard worden.’ Deze aanteekeningen, als van bekwame handen, maken dit werkje voor iederen lezer hoogst- | |
[pagina 257]
| |
beiangrijk. Nu en dan vindt men ook andere aanteekeningen, die echter niet ongepast zijn; b.v. IIIde D. bl. 67 de vraag: ‘zoude ook de angst hier niet de voorwerpen vergroot hebben?’ In den tekst wordt verhaald, dat men de Samojeden (van het kleinste menschenras) voor groote en sterke menschen had aangezien. Uit ontsteltenis had men niets van derzelver kleeding bemerkt. Moeijelijk valt het echter, altijd zoo veel jaren vroeger te leven, als bij het maken van aanteekeningen noodig is, om niet uit lateren leeftijd tot vroegeren te besluiten. Den kundigen Verzamelaars willen wij daarom in bedenking geven, of niet hunne aanteekening, Iste D. bl. 62, van dien aard is. Van linschoten vermeldt, ‘dat er op den uitersten hoek, aan de zuidzijde van dit eiland, wel drie- of vierhonderd groote en kleine Afgoden stonden, ruw en lomp van hout gesneden,’ enz. Daarop wordt aangemerkt: ‘De Schrijver geeft hier zijne eigene gedachte op, welke wel niet meer dan als gissing kan opgenomen worden. Het is bekend, dat de Samojeden hunne Huisgoden hebben,’ enz. Hadden zou hier beter voegen dan hebben. Kon niet naderhand, door menigvuldiger bezoek, bij welke nu en dan zulke openlijk gevondene beel. den werden weggevoerd, (zoo als, volgens bl. 87, één zelfs naar Enkhuizen voor de verzameling van paludanus, vergelijk ook bl. 202) meerdere zorg den Samojeed zijn aangeraden, om zijne Goden thuis te houden? Van dien aard komt ons de aanteekening IIIde D bl. 60 voor. Ook daar te lande bleef niet alles bij het oude, vergelijk bl. 64. Van eenig belang oordeelen wij het, stil te staan bij de aanteekening, IIde D. bl. 115. Daar wordt aangemerkt, ‘dat, in de echte opgaaf van de veer, alleen de naam van barendsz met kapitale letters gedrukt is, waardoor het ons voorkomt, dat men hem voor den eigenlijken scheepsbevelhebber moet houden,’ enz. Ligt misschien dit onderscheidende of in de naauwe betrekking van barendsz tot zijnen vriend gerrit (de veer)? (zie bl. 117, 120) of in het treurig verlies van dezen kundigen zeeman voor allen (bl. 120), zoo kort na die onderteekening, na zeven dagen? of om dadelijk in het oog te doen vallen, dat barendsz, hoewel eerst niet tot de afreize nog gezind, (den 9 Mei, bl. 99) echter, hoe ziek hij ook was, het algemeen besluit ter afreize onderteekend beeft? De overwintering van Nederlanders op Nova-Zembla, door | |
[pagina 258]
| |
tollens verheerlijkt, is, met die van van der brugge en zes andere Nederlanders in de Noordbaai op Spitsbergen in 1633, zonder voorbeeld in de Geschiedenis. Daarom vinde hier nog, tot wegneming van moeijelijkheid, dit weinige eene plaats! Er bestaat namelijk verschil in de namen van eenigen der manschap. Het besluit ter afreize hadden onderteekend jacob heemskerk, willem barendsz., pieter pietersz. vos, gerrit de veer, Meester hans vos, lenaert hendriksz., laurens willemsz., pietercornelisz., jacob jansz. sterrenburch, jacob jansz. schiedam, jan reiniersz. Zie bl. 114, 115, IIde D. Met uitzondering van willem barendsz. kwamen deze onderteekenaars allen behouden in het vaderland. De namen van dezen worden aan het slot opgegeven; doch met dit verschil, dat jacob jansz. schiedam genoemd wordt met den bijnaam hoogwoud, jan reiniersz. met den naam van buysen. Behalve dezen komen onder de teruggekeerden nog voor jan hillebrandszoon en jacob evertsz. De beide laatsten hebben op den 13 Junij 1597 het gemeenschappelijk besluit ter afreize niet geteekend. Deze onderteekening is insgelijks niet gedaan door klaas andriesz., welligt wegens ziekte; want even als barendsz. stierf ook hij, den 20sten Junij daaraanvolgende. Het volk was tot dien togt uitgekozen; doch die keus had voornamelijk, zoo niet geheel, op het oog den ongehuwden staat, opdat geen trek naar huis belemmering zou veroorzaken. En zoo weinigen uit den zeemansstand, in 1597, waren buiten staat te teekenen! Zou over het algemeen de groote Natie in onzen tijd hierin nog wel zoo verre zijn als deze Nederlanders toen? Merk dit op, servile pecus imitatorum! De Uitgevers hebben vooral bij de zoogenoemde inwerpen of invoegsels, de beschrijving der bijzondere landen of streken op den aardbol bevattende, dezelve, nu geheel verouderd zijnde, thans naar de nieuwere berigten veranderd. Ook dit verhoogt de waarde van dit werkje. Zou het evenwel niet goed geweest zijn, dat, vooral bij geheel veranderde invoegsels, voor den lezer de afwijking van het oorspronkelijke verhaal meer algemeen aangewezen ware geweest, dan nu het geval is? Met ingetrokken regel, zoo als b.v. IIIde D. bl. 138, 139, zouden die veranderingen en verbeteringen dadelijk in het oog vallen. Nu is dit, bl. 76, 77 en vooral bl. 82-87, niet zoo daidelijk. | |
[pagina 259]
| |
Achter het derde Deeltje is gevoegd eene Kaart van het Noorden. Deze zal meer welkom zijn, dan dezelve in tweeën gesplitst, en bij elk Deeltje gedeeltelijk gevoegd. Mogen de Heeren bennet en van wijk bij het vaderlandsch publiek aanmoediging, en bij bezitters van oude reisverhalen, journalen of bijzondere aanteekeningen welwillendheid ter mededeeling van dezelve erlangen, om nog meer bij te dragen tot handhaving van de eer onzer voorvaderen, tot de waardering van hunne wezenlijke verdiensten, en tot meerdere opwekking van liefde en achting voor onzen geboortegrond! |
|