van wien men de beste verwachtingen koesterde, en die ook dadelijk een aantal misbruiken en harde verordeningen afschafte. Tegen den nietswaardigen Zendeling buttenaar, in het vorige Deel, steekt hier de Predikant en Zendeling tevens, broeder kam, ofschoon hij wat al te goed en toegevend is, voordeelig af. Dat een Predikant en Schoolopziener berigt geeft van den toestand van kerken en scholen, is natuurlijk. Men verwacht niet anders: doch de wijze, waarop dit geschiedt, is nergens dor en vervelend. Van des Schrijvers heldere denkwijs zijn ook hier weder blijken in overvloed, b.v. bl. 27. Na vermeld te hebben, dat hij te Makassar somwijlen op de biljart speelde, gaat hij aldus voort: ‘Ik hoop niet, dat een zwaarmoedige Collega zich zal ergeren, wanneer een Leeraar de keu in zijne handen neemt. Och, goede broeder! bedenk toch, dat in Holland eene gezonde wandeling u genoegzame beweging kan verschaffen; dat brave Predikanten in Amsterdam zich in eene kolfbaan onschuldig verademen; en, zal nu een bal van ivoor meer zondig zijn, dan een met leder overtrokken? Of men over groen laken, of over den grond speelt, zal ook evenmin onderscheid maken, als het slaan met eene kolf en het stooten met eene keu? - Voor kolven is het hier te warm, en misgun ons dan eene biljart niet, waarbij oefening plaats heeft, en dat nog spoedig afmat. Misbruik kan er in beide gevallen, ja! in elk spel plaats hebben, dat geef ik toe; maar in Holland zoo wel als hier: en daarvoor wil een braaf Predikant zich immers overal wachten?’
Wij onthouden ons, uit plaatsgebrek, van verdere mededeelingen, en gaan thans liever over tot de reizen en lotgevallen van 's mans Zoon, den Heer p.p. roorda van eysinga, behelzende ontmoetingen en opmerkingen in Frankrijk, Rio de Janeiro, Batavia, over geheel Java, Sumatra en Bangka, mitsgaders rapporten over Siam, Bali, Cochinchina, Borneo Proper (waarom niet: het eigenlijk Borneo?) en de nog