mogt hij, naar ons oordeel, niet ongelukkig slagen. Zijn betoog komt daarop neder, dat Nationale Eigenlof, in de gegevene omstandigheden vooral, verschoonbaar, bruikbaar en vruchtbaar is te achten. Tot proeve het volgende: ‘Wij, oudste zonen, wij hadden welligt meer te klagen, dan die jongere broeders uit dat gekoppelde huwelijk, dat eenmaal te Weenen voltrokken was, en van welk huwelijk toen al voor ons iets kwaads is voorspeld. Maar, hadden wij ook onze grieven, wij waren dan wijzer, dat wij die jongere broeders met ons speelgoed spelen lieten, zonder dat wij geweldig tegen den ons altijd dierbaar blijvenden vader opstonden, wanneer hij die jongere broeders boven ons scheen te begunstigen. Wij waren wijzer, dat wij, zoo lang mogelijk, het onze deden, om vrede in het huisgezin te bewaren; en als zulke dingen geprezen worden, dan kweekt men eenen geest aan, die vruchtbaar is in het goede en in het bezadigde. - Wij, Noordelijken, die, in het begin der laatste vijftig jaren, in ons eigen huis tot twist en tweedragt vervallen waren, zoodat wij bij Meester de Haan (of Monsieur de Haan) eerst in de halve en toen in de heele kost moesten besteed worden, wij hadden toch van dat schoolliggen zoo veel geleerd, dat wij niet meer onder elkander wilden gaan haspelen. Gelukkig derhalve, dat wij wat sterker van geheugen waren, dan de Belgen.’
Ook Ds. nirkel wilde iets doen voor het Vaderland. De man erkent met alle nederigheid, meer verzamelaar en wijziger naar de behoefte en omstandigheden van dezen tijd, dan steller van alles, wat in het werkje voorkomt, te zijn. De Inleiding begint met eene aanhaling uit een geschrift van ij. van hamelsveld. Daarop volgt eene spraakwending tot den Hoog Eerwaarden Geleerden, die, volgens nikkel, nu rust van allen arbeid. Voorts wordt te regt aangemerkt, dat met den uitroep: Leve de Koning! het Vaderland niet is geholpen. Daarom geeft de Schrijver de volgende opwekking: I. Christen bemin uw Vaderland. II. Christen