| |
De Cholera geene besmettelijke Ziekté, een bemoedigend Volkswoord. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1831. In gr. 8vo. IV, 43 Bl. ƒ :-50.
De Cholera, zoo als dezelve te Berlijn is waargenomen, door Dr. F. Horn. Uit het Hoogduitsch verstaald door th. davids, Med. Dr. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1831. In gr. 8vo. VI, 22 Bl. ƒ :-50.
De Evangelische bediening onder de verschrikkingen der Cholera verheerlijkt, of samuel huber, Senior, Predikant in Rusland, gedurende de Cholera in Aug. 1830, enz. enz. Medegedeeld door g.h. van senden. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1831. In gr. 8vo. X, 86 Bl. ƒ :-75.
Over de Cholera en de krachtdadigste middelen daartegen, benevens eene manier, om de Ziekte door eene groote afleiding in haren aanvang te vernietigen. Door Dr. w.g. tilesius, Keizerlijk Russisch Hofraad en Ridder, enz. Uit het Hoogduitsch, door j. gijsberti hodenpijl, Med. Dr. te Rotterdam, met zijne inzigten omtrent deze Ziekte vermeerderd. Iste Stukje. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. 1831. In gr. 8vo VIII, 112 Bl. ƒ 1-20.
Nosologisch-Therapeutisch Onderzoek naar den oorsprong, den aard, de toevallen, besmettelijkheid en behandeling van de thans in een gedeelte van Europa
| |
| |
heerschende epidemische Cholera Morbus, gegrond op eene vergelijking der jongste waarnemingen en lijkopeningen met de aanteekeningen, door oudere Schrijvers aangaande het wezen en de behandeling van soortgelijke Epidemiën nagelaten. Door j.j. pennink, Med. Chirurg. et Art. Obstet. Doct. Te Deventer, bij J. de Lange. 1831. In gr. 8vo. 80 Bl. ƒ 1-:
Scheikundig Onderzoek van de uitgebraakte en door stoelgang ontlaste stoffen, het bloed, de urin en gal der Cholera-lijders, met toepasselijke Aanmerkingen, vooral over den eigenlijken aard dezer Ziekte, enz. Door r. hermann, te Moskau. Uit het Hoogduitsch, door b. meylink. Te Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst. 1831. In gr. 8vo. 40 Bl. ƒ :-40.
Gedachten over de Theorie der Cholera. Te Utrecht, bij N. van der Monde. 1831. In gr. 8vo. 23 Bl. ƒ :-30.
Ziet daar, geachte Lezers, wederom een zevental stukken over de Cholera! Het ontbreekt niet aan ijverige Schrijvers en Vertalers, gereed om deze ziekte aan het publiek te doen kennen, en het, het zij over den aard, het zij over de behandeling van dezelve, te onderhouden. Laat ons, volgens ons vroeger aangevangen werk en plan, ook deze brochures beoordeelen, en nagaan, in hoeverre ze aan het oogmerk beantwoorden en al of niet aanbeveling verdienen. Wij zullen, langs de rij afgaande, met No. 1 beginnen, doch No. 2 daarmede vergelijken, omdat beide, over hetzelfde punt handelende, eene geheel opposite strekking hebben. Want No. 1 is, tegen No. 2, vóór de besmettelijkheid. Wij zullen dus wel moeten kiezen of deelen. Doch vooraf willen wij de bewijsgronden der beide Schrijvers overwegen.
No. 1 moet de niet besmettelijkheid der Cholera bewijzen. De Vertaler begint met vrij hevig op de Contagionisten uit te varen; 't geen zeker weinig geschikt
| |
| |
is, om den bezadigden lezer voor zijn gevoelen in te nemen. Voorts wijst hij op het vertaalde, uit de Allgem. Preussische Staats-Zeitung overgenomen stukje, dat, naar zijne meening, door het benemen van ongegronde vrees, in ons land groot nut konde te weeg brengen. Laat ons zien, in hoeverre die meening gegrond zij.
De besmettelijke ziekten, dus redekavelt de Schrijver, tot welke vooral de Oostersche pest, de aanstekende rotkoorts en de pest van het rundvee behoort, worden slechts door naauwe gemeenschap met zieken en toebehooren voortgeplant; zij volgen geene bepaalde rigting of hemelstreek; hare verspreiding hangt af van de aanrakingspunten en de gelegenheid tot besmetting. De Cholera daarentegen volgt in 't algemeen eene bepaalde rigting naar het Westen, waarom reeds vóór jaren de voorspelling van haren overgang naar Europa door sommige Geneeskundigen gedaan is. De loop eener besmettelijke ziekte wordt door Kordons en Quarantainen gestuit; maar waar is het land, dat door zijne afweringsmiddelen voor de Cholera ontoegankelijk wierd? Dit vermogt noch het magtige Rusland, noch het militaire Pruissen, noch de Oostersche Keizerstaat, en toch is de Cholera op verre na niet zoo aanstekend als de pest. Zonderlinge smetstof, die nog veel zeldzamer en moeijelijker zoude aansteken dan de pest, en zich evenwel niet gelijk deze laat beperken!
Maar wat meer is, bij de pest kan men het inbrengen van de smetstof in de daarvan bezochte streken ten stelligste aantoonen; bij de Cholera kan men dit nergens, ja zelfs niet met grond vooronderstellen. Voor de pest kan men zich door aszondering bewaren, voor de Cholera niet, en het toe- en afnemen derzelve geschiedt in de meeste plaatsen veel sneller dan bij eene besmettelijke ziekte; ook is het getal aangetasten in het begin veel grooter, later geringer, dan bij waarlijk besmettelijke ziekten.
De stelling, dat de Cholera vooral de groote landwegen volgt, rust op eene overijlde gevolgtrekking, en
| |
| |
wordt weêrlegd door de verbreiding der Epidemie in Pruissen en Oostenrijk. Daarentegen lijdt het geen twijfel, dat de ziekte het meest verschijnt in de nabijheid van stroomen en lage plaatsen. Dit moet niet aan het verkeer der schepen, maar aan het water worden toegeschreven; en als schippers meer dan anderen ziek worden, zoo ontstaat dit omdat zij de vermoeijenissen, verkoelingen en ongeregelde leefwijze het minst kunnen vermijden.
Alle wezenlijk besmettelijke ziekten tasten een individu doorgaans slechts eenmaal in zijn leven aan; door de Cholera kan dezelfde mensch verscheidene malen worden aangetast. Waar gene aanwezig is, kan niets de ontwikkeling of den voortgang stuiten; de Cholera laat zich onderdrukken. Eene besmetting wordt doorgaans aan die personen medegedeeld, die zich het naast bij de zieken ophouden; ziekenoppassers en geneesheeren enz. worden zeer dikwijls van de Cholera verschoond. Het aanraken van levende en doode ligchamen, het omarmen van den stervenden, het inademen van de door zieken uitgeademde lucht, de bezoedeling met de ontlaste stoffen, zelfs opzettelijk genomene proeven en inentingen bleven zonder gevolg, en waar men aan zoodanige omstandigheden het ontstaan der ziekte toeschreef, daar konden ook altijd andere oorzaken hiertoe aanleiding gegeven hebben.
Eene ziekte, die zulk een' bepaalden aanleg en daarbij zoo vele aanleidende oorzaken vereischt, kan daarom niet als enkel besmettelijk beschouwd worden. Aldus redenerende, komt de Schrijver, de Heer lorinser, tot het besluit, dat de ziekte uit een miasma van den dampkring haren oorsprong heeft, en meest met den kwaadaardigsten vorm van tusschenpoozende koortsen te vergelijken is, tegen welke noch Kordons noch Quarantainen bestand zijn.
Geheel anders denkt de Heer horn, Schrijver van No. 2, over de zaak in quaestie, wiens werkje de strekking heeft, om den besmettelijken aard der heerschende
| |
| |
Cholera te betoogen. De gronden, op welke dit betoog rust, zijn: 1o. en 2o. de wijze van oorsprong en verspreiding in Berlijn; 3o. de waarneming, dat een groot aantal lieden, die eene gestadige en vermoeijende gemeenschap hadden met Cholera-zieken en Cholera-lijken, is aangetast; 4o. het veelvuldig en herhaald uitbreken der Gholera bij dezelfde familie en in hetzelfde huis; 5o. de even menigvuldige en bevestigde waarneming van verspreiding der ziekte uit besmette huizen; hetwelk alles door onderscheidene voorbeelden wordt aangetoond.
Als wij nu No. 1 en 2 met elkaêr vergelijken, dan zien wij, dat de verdediging van beide opposite stellingen in zooverre met ongelijke wapenen geschiedt, dat No. 2 regtstreeksche daadzaken aanvoert, waartegen No. 1 grootendeels redeneringen bevat, en met blijkbare vooringenomenheid en partijdigheid stoutweg ontkent, hetgeen zoo algemeen niet ontkend kan worden, dat namelijk de Cholera meer dan ééne overeenkomst heeft met die ziekten, welke wij gewoon zijn contagieus te noemen. De bepaalde rigting der Cholera naar het Westen is eene stelling, die, met de kaart in de hand, van haren oorsprong in Bengalen tot op haren togt door Europa, door eene reeks van voorbeelden kan worden gelogenstraft. Het niet stuiten der ziekte door Kordons en Quarantainen laat zich uit de halve maatregelen, die overal genomen zijn, of derzelver niet stipte nakoming, gemakkelijk verklaren.
Wil men den loop en voortgang der ziekte zien aangetoond, men leze het werk van den Heer blume aangaande Java, en de daarin medegedeelde Tabel van den Heer van haak, alsmede het schrift van Dr. horn uit Berlijn. Het verschijnen van de ziekte in de nabijheid van stroomen en lage plaatsen wordt door Ruslands voorbeeld weêrsproken. Het meer dan eens aantasten van denzelfden lijder is zelfs bij pokken niet vreemd. Van de mededeeling aan nabijzijnde personen behelzen horn's en ook lichtenstädt's schriften menig bewijs, en het ontbreekt ook niet aan voor- | |
| |
beelden, dat de roekelooze proefnemingen van onbzeonnen Artsen met den dood gestraft zijn; terwijl eindelijk de meer bepaalde aanleg, dien de Cholera vordert, onder anderen door de Watervrees wordt opgehelderd, die niet zelden genen verschoont, dezen treft, hoewel bij beiden de gelegenheidsoorzaak aanwezig was.
Zoo los is de redenering, zoo wankelend zijn de gronden, welke de Heer lorinser bezigt, dat men het vermoeden niet van zich weren kan, dat het hem meer om de bevestiging van zijn gevoelen, dan om de navorsching der zuivere waarheid te doen was, toen hij zijn werkje schreef. Dan, wij willen dit vermoeden geene plaats geven, en vooronderstellen liever, dat hij in goeden ernst gedwaald hebbe. Dit evenwel moeten wij herhalen, dat eene zaak van dat gewigt een' veel bondiger redeneertrant en krachtiger getuigenissen vordert, dan de zoodanige als wij hier aantreffen, en dit geschrift allerminst geschikt is, om hem, die de zaak onpartijdig onderzocht heeft, van de niet besmettelijkheid der Cholera te overtuigen.
No. 3 levert menig bewijs op van de kracht van onze heerlijke Godsdienst te midden van de verschrikkingen des doods, en zol derhalve met belangstelling van diegenen onzer landgenooten, (en Gode zij dank, dat het aan dezulken, onder ons althans, niet onthreekt!) welke prijs op die gave des Hemels stellen, gelezen worden.
No. 4 is hoofdzakelijk ingerigt ter aanprijzing van het loogbad, (bij den Schrijver, zoo 't schijnt, eene soort van panacée) tegen longtering, ontstekingen der ingewanden, beeneter, kanker, hondsdolheid, krankzinnigheid, zwaarmoedigheid, ziekten van het hoofd (!) metastases naar hersenen en andere edele deelen, als ook in andere doodelijke ziekten te gebruiken, en bevat wijders eene reeks van geneesmiddelen en ontwikkeling van tilesius' meening, dat de ziekte tot de neuroses behoort. Twijfelachtig blijft het, welke waarde men aan het een en ander te hechten hebbe, daar 't niet blijkt, dat de Schrijver uit eigene genoegzame ervaring heeft kunnen putten.
| |
| |
Aan het slot van het werkje heeft de Vertaler zijne inzigten aangaande den aard en de natuur der ziekte medegedeeld. Deze vooronderstelt eene vergiftiging van de lympha door het contagium, die dan eene bijzondere neiging naar de maag en slijmvliezen zoude hebben; een begrip, hetgeen geheel onphysiologisch mag genoemd worden. De lympha, van alle deelen opgenomen, beweegt zich als het aderlijk bloed in de venae naar den ductus thoracicus, en eene bijzondere neiging van de vergiftigde lympha naar de slijmvliezen van maag en ingewanden zou eene rugwaartsche beweging en bepaalde strekking derzelve vereischen, welke tegen zuivere physiologische denkbeelden aandruischt. Ook het reproducéren van het oontagium door de slijmvliezen der maag of ingewanden is eene duistere voorstelling, waaraan het moeijelijk is eenigen goeden zin vast te knoopen.
No. 5 beantwoordt niet aan 't geen de eenigzins weidsche titel zou doen verwachten. Dit wordt echter gereedelijk door den Schrijver erkend, die het bl. 2 een vlugschrift noemt; terwijl hij later getuigt, zelf nimmer eene epidemische Cholera gezien te hebben. Het geschrift is dus eene compilatie, niet slechts uit oudere en nieuwere Autheuren, maar zelfs uit de Bijdragen van den Amsterdamschen Hoogleeraar van der breggen, eerst onlangs uitgegeven; weshalve het, onzes oordeels, gemakkelijk en zonder schade voor de wetenschap konde gemist worden.
No. 6 leert ons, dat de waterachtige vochten, welke bij de Cholera door stoelgang en braking ontlast worden, een vorig bestanddeel des bloeds uitmaken; dat door derzelver afscheiding het bloed ontleed wordt, en dat derhalve de eigenlijke oorzaak van den dood der Cholera-lijders de verdikking van het bloed en de hierdoor veroorzaakte ophouding van deszelfs omloop is; hoewel de Schrijver niet vreemd is van het denkbeeld, dat eene aandoening van den nervus vagus door een ziektezaad de eerste aanleiding tot die ontmenging geven zou. En waarlijk, moeijelijk zijn alléén uit het begrip
| |
| |
van bloedontmenging door afscheiding van weivochten de plotselijke sterfgevallen zonder voorafgaande ontlasting, in deze Epidemie op meer dan ééne plaats en tijd waargenomen, te verklaren.
No. 7, eindelijk, behelst eene chemico-dynamische Theorie der Cholera, als uit gebrek aan zuurstof bestaande. Hoewel hulde toebrengende aan het vernuft van den steller, acht Recensent de tijd nog niet gekomen, om Theoriën te maken op eene ziekte, van welke de praktische kennis nog zoo wankelend en onzeker is. De menschelijke geest, zegt een beroemd Wijsgeer, heeft eerder lood noodig dan vleugels. Wij voor ons zouden verkiezen, vooreerst nog in de wereld der verschijnselen te blijven, liever dan in die der mogelijkheden rond te dolen, zonder te weten, waarheen de weg ons voeren kan, en of wij wel ooit de haven zullen bereiken. |
|