Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 118]
| |
Nu wijlen de geleerde Schrijver levert hier, na eene korte, doch zeer wijsgeerige inleiding, een overzigt over de kracht der letters en derzelver invloed op de beteekenis der woorden, waaruit ongemeen veel te leeren valt; terwijl hij daarna eene bijlage plaatst over sommige woorden, waarin men over de enkele en dubbele e en o in twijfel hangt. Ook dit onderwerp is met zeer veel juistheid en scherpzinnigheid behandeld. Twee dingen zijn treurig: vooreerst, dat bilderdijk telkens, volgens gewoonte, zijner kwade luim botviert, b.v. bl. 25, over de n, tegen kinker; bl. 50, over de Grieken, tegen zijnen Vriend h.w. tydeman en andere inzamelaars van gelden voor de Grieken, schoon bilderdijk omtrent het karakter dier natie, in den grond der zaak, veelligt niet geheel ongelijk heeft; bl. 64, tegen van der palm, en, zoo daar als elders, regtstreeks en zijdelings, tegen den zachtmoedigen siegenbeek. De Lezer zal best handelen met alle hatelijke uitvallen aan te merken als niet geschreven, en zijn voordeel te doen met het menigvuldige goede. Ten tweede, zijn er niet weinige drukfeilen ingeslopen, onder anderen bl. 52 geur (waar bilderdijk ongetwijfeld geier geschreven had) voor het Hoogduitsche Geijer (gier). Op twee plaatsen hebben wij bijzondere aanmerking. Bl. 25 ontkent de Schrijver den neusklank der n, en heeft gelijk, zoo men daardoor den sterkeren neusklank der n bij de Franschen verstaat; ongelijk, indien hij den neusklank der n (gelijk wel schijnt) over het geheel wil tegenspreken. Prof. kinker heeft daarvan reeds een aardig voorbeeld tot proeve gegeven. Het is onmogelijk de n uit te spreken met een' toegeknepen neus; zij is eene neusletter, en de gansche tirade tegen kinker, op bl. 25, schijnt ons mislukt. - Bl. 37 beweert de Heer bilderdijk, dat de ware, zachte en eigenaardige uitspraak der Nederlandsche v verloren is. Dit is zoo niet; en wij moeten het houden voor één van drie: of, dat bilderdijk het zelf wel beter wist, en dus voorbedachtelijk onwaarheid schreef, hetgeen wij van hem niet willen onderstellen; of, dat hij slechts omgang heeft gehad met lieden, die onze taal verkeerd spreken, en dit doen velen in andere opzigten, b.v. met de sluitende en midden in het woord komende sch, met de doffe i, de doffe e in dĕn (lidwoord) enz., doch bijna niemand met de v; of eindelijk, dat hij | |
[pagina 119]
| |
hiet goed meer hooren kon, en dit zou, op zijne jaren, wel mogelijk geweest zijn. In elk geval is die aanmerking of geheel ongegrond, of bijster overdreven. In het algemeen hinderen ons de mislukte geestigheden, b.v. grootje Pancras, op bl. 48. Dit alles neemt niet weg, dat wij des Schrijvers geleerdheid en scherpzinnigheid bewonderen, ons over de uitgaaf ook van dit werkje verheugen, en het niet alleen in veler handen wenschen, maar het zelfs bijna onmisbaar rekenen in de boekerij van elk Nederlandsch Letterkundige. |
|