Met groot genoegen lazen en herlazen wij deze Inwijdingsrede van den Hoogleeraar suringar. In eene fraai gestelde Inleiding betoogt de Redenaar, dat de Geschiedenis der Geneeskunde ten naauwste met die der Menschheid verbonden is, en van haar niet zelden licht en leven ontleent. Om deze stelling nader in bijzonderheden te staven, doorloopt hij vervolgens de Geschiedenis der Geneeskunde, en wijst den invloed aan, dien, in elk tijdperk, de slaat der Beschaving, der Wijsbegeerte en der Wetenschappen en Kunsten op de voornaamste Geneeskundigen gehad hebbe. Door welgekozene voorbeelden bewijst hij, dat de Natuur de moeder der Geneeskunst, de Wijsbegeerte de kweekster der geneeskundige wetenschap was. Geen wonder, dat wij dan ook, van het begin tot aan het einde, de lotgevallen dezer wetenschap als 't ware gelijken tred zien houden met die der Wijsbegeerte, zoo innig met die der Beschaving verbonden.- De Aanspraken, waarmede deze Inwijdingsrede, als naar gewoonte, besloten wordt, zijn sierlijk en gepast, gelijk het geheele stuk ook van de zijde van stijl en taal uitmunt.