Vergelijkende Beschouwing van hetgeen door de Kweekelingen der. Leidsche Hoogeschool in de jaren 1672, 1815 en 1830 en 1831 tot verdediging van het Vaderland verrigt is. Door M. Siegenbeek.Te Leiden, bij C.C. van der Hoek. 1831. In gr. 8vo. 46 Bl. ƒ :-50.
Met dit stuk opende de Hoogleeraar siegenbeek, op den 4 October laatstleden, zijne Lessen, nadat weinige dagen te voren de Vrijwillige Jagers, Kweekelingen der Leidsche Hoogeschool, van den roemrijken tiendaagschen Veldtogt waren teruggekeerd. Het was een gelukkig denkbeeld, om juist bij die gelegenheid in vergelijking te brengen hetgeen, in de twee vroegere belangrijke tijdperken van 1672 en 1815, door de Studenten aan dezelfde Hoogeschool tot verdediging des Vaderlands verrigt is. Deze vergelijking toch valt geheel in het voordeel onzer braven van 1831. In 1672 toch werd wel met denzelfden ijver inwendige dienst waargenomen; maar het kwam niet tot uitrukken. In 1815 trok de moedige schaar vol vaderlandsliefde te velde; maar de beslissende overwinning, kort te voren bij Waterloo behaald, liet geene gelegenheid tot meerdere gevechten over. In 1831, daarentegen, woonden de Leidsche Jagers den geheelen Veldtogt bij, ‘mogten schier aan alle zegepralen van denzelven deel hebben, en hoorden hunnen lof schier in elk legerberigt van den braven en kloekmoedigen Opperbevelhebber verkondigen,’ (bl. 32.) Hier werd dus de moed op de proef gesteld en proefhoudend bevonden. Deze Redevoering van den Hoogleeraar is alzoo een Gedenkstuk van den roem zijner Hoogeschool, en tevens eene belangrijke bijdrage tot zijne Geschiedenis der Burgerwapening in Nederland, welke wij vroeger (No. XIV van 1831) met regtmatigen lof hebben aangekondigd.