Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Boekbeschouwing.Geschiedenis en Schriften der Apostelen van Jezus,door J.J. Hesz.Naar de vierde of laatste zeer vermeerderde en verbeterde Uitgave uit het Hoogduitsch vertaald, met bijgevoegde Aanmerkingen, door H. Rietveld,Predikant bij de Hervormde Gemeente te Amsterdam. Iste en IIde Deel. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1829, 1830. In gr. 8vo. XLVI, 400. en XXIV, 460 bl. Bij Inteek. ƒ 7-40.‘Waar men (te onzent) in die dagen van onrust (in 1802) naar Christelijke stichting uitzag, was ook hesz, als de geleider der jeugd, de vriend en medgezel der volwassenen, en de vertrooster der ouden, in hooge waarde.’ Zulk een vereerend getuigenis wegens dien Zwitserschen Godgeleerde gaven wijGa naar voetnoot(*) bij de vermelding van het afsterven des waardigen Grijsaards, aan de herziening en verbetering van zijne vroegste schriften werkzaam gebleven tot in zijnen gezegenden ouderdom. Wij zagen daarbij terug naar de voorleden bange jaren van burgerlijke verdeeldheid en beroerten, in het streelend vooruitzigt, dat de vernieuwde uitgave en beoefening van hesz aanzienlijk mogt begunstigd worden door den kalmen vrede en maatschappelijke rust, waarin zich toen nog het Rijk der Nederlanden verblijdde. Men gevoelt, hoezeer onze hope van dien kant is teleurgesteld geworden door het verraad en den afval van het oproerige Zuiden, waartegen het getrouwe Noorden, opgeroepen van den felbeleedigden Koning, de wapens aangegord heeft, en nu reeds gedurende twee winters, tot stuiting van toomeloos geweld en roof, op zij- | |
[pagina 94]
| |
nen hoefslag geschaard stond aan de bedreigde grenzen des alouden Vaderlands. Wel blijst de gruwel der verwoesting van onze haardsteden afgeweerd, eendragt en orde gezeteld in ons midden, en boezemt de geregtigheid onzer zaak een vast vertrouwen in op den Onzienlijken; dat echter een zoo zware schok, algemeene krijgstoerusting en dreigend gevaar, behalve ander en menigerlei onheil, aan letterarbeid en stille beoefening der wetenschappen aanmerkelijk nadeel toebrengt, vereischt geene woorden. Zonder nu de vergelijking tusschen den tegenwoordigen tijd en dien, waarin het Vaderland ten jare 1802 verkeerde, buiten ons oogmerk uit te strekken, is het voldoende, wanneer wij de woorden, aan het hoofd van ons verslag geplaatst, niet geheel te onregt herhaald, en nu met dubbelen aandrang wenschen gezegd te hebben. Of mag men niet vertrouwen, dat de schriften van eenen hesz, en met name dat gedeelte derzelven, hetwelk de achtbare Grijsaard, na veeljarigen arbeid, vermeerderd, verbeterd en geheel omgewerkt, in zijnen hoogen ouderdom ter perse gaf, op nieuw, in weerwil van den drang en de onrust dezer dagen, te onzent menigerlei nut zal stichten, op allen hinder zegepralen, en andermaal tot voortplanting, opbouw en steun van Evangelische waarheid en Christelijke beginselen bevorderlijk zijn zal in ons Vaderland? Immers, na hetgene wij, ter boven aangehaalde plaatse, gewagende van den laatsten druk zijns werks over het Leven van jezus, wegens 's mans verdiensten gezegd, en ook bewezen hebben door versche proeven, durven wij thans te gemoet zien, dat velen, bij wien zijne nagedachtenis in zegening is, verlangen zullen naar de voortzetting van dat genoemde werk, en van het andere van hesz, over de Geschiedenis en Schriften der Apostelen, waaraan hij eveneens in zijnen ouderdom de laatste hand heeft mogen leggen. Met groot genoegen althans kondigen wij daarvan het begin dezer Nederduitsche uitgave bij onze Lezers aan, haasten ons, hen met hare waarde nader bekend te maken, | |
[pagina 95]
| |
en betuigen den Eerw. kietveld onzen warmen dank, behalve wegens zijne keurige vertaling, voor den schat van eigene aanmerkingen, waarmede hij dezelve ten dienste zijner Landgenooten verrijkt heeft. Reeds vóór ruim vijftig jaren verscheen dit werk van den Antistes in druk op onzen bodem. Toen werd het Iste Deel gesplitst in een tweetal Stukken (van 250 en 424 bladzijden), te zamen een viertal Boeken behelzende, of de helft des geheels, in acht Boeken vervat. In dat viertal Boeken wordt het geschiedkundige van Hand. I tot XX voortgezet, en tevens eene korte opgave gevonden van den inhoud der zeven Brieven van paulus, in den afloop van dat tijdvak volgens hesz geschreven. Bij de tegenwoordige uitgave is de onderscheiding of orde van het werk, met opzigt tot Boeken en Hoofdstukken, nagenoeg geheelGa naar voetnoot(*) onveranderd gebleven, hoezeer het overigens, door tusschenvoegselen en velerlei bijwerk, in omvang slerk is toegenomen. Men treft voor elk dezer twee Deelen eene Voorrede aan van den Schrijver, waarin hij, omtrent zijnen jongsten arbeid, aan dit werk besteed, en wegens zijne bedoelingen, in zoo verre de tijd daarin hem tot verandering noopte, in het breede verslag doet. Daarenboven kan elk zich met eenen opslag van het oog overtuigen, hoe aanzienlijk dit werk vermeerderd zij. Immers het tweetal Stukken des voormaligen eersten Deels is bij deze uitgave tot een gelijk getal Boekdeelen uitgezet, en nogtans werd daarin de laatste helft van Boek IV (Hoofdst. 3 en 4 namelijk) niet opgenomen. Behalve het geschiedkundige, met Hand. XX: 1 en 2 nu afgebroken, en in de twee achtergeblevene Hoofdstukken voort te zetten tot paulus' laatste reis naar Jeruzalem, hebben wij alsnog de behandeling te verwachten van des Apostels Brieven aan | |
[pagina 96]
| |
de Romeinen en Galatiërs; welk een en ander, zoo wij iets gissen mogen, den voornamen of geheelen inhoud van het volgende IIIde Deel beslaan zal. Hoe dit zij; willen wij, bij zulken rijkdom van stof en verscheidenheid van korter of breeder in het bijwerk behandelde onderwerpen, onze Lezers eenigzins nader bekend maken met deze nieuwe uitgave, dan is het blijkbaar, dat wij ons tot algemeene aanwijzingen zullen moeten bepalen. Wij doen zulks te eerder, vermits ook andere redenen ons tot eene beknopte opgave verpligten van hetgene hesz, zoo ten aanzien der Geschiedenis als Schriften der Apostelen, tot verbetering van zijn werk ondernomen en gedaan heeft. Ons verslag kan dus niet dan eene zeer onvolledige schets aanbieden van dit vermeerderd en verbeterd werk. Wij zullen nogtans, om eenigzins te doen uitkomen, welke moeite de Grijsaard ter naziening van het geschiedkundige zich gegeven heeft, aan de volgende breede aanhaling zijner eigene woorden plaats ruimen: ‘Ik vertrouw, dat ik alom zeer vele verbeteringen aangebragt, en vele omstandigheden der geschiedenis in een aanmerkelijk helderder licht zal geplaatst hebben. Ik heb zorgvuldig onderzocht, niet slechts wat josephus en philo, als Joodsche tijdgenooten, maar ook wat Romeinsche en Grieksche Schrijvers, ten aanzien van den toenmaligen toestand der wereld, ter opheldering van het nu eerst wordend en in de wereld zich uitbreidend Christendom, opleveren. Zoo heb ik, b.v., over de regering van Keizer tiberius, onder wiens bestuur deze Godsdienst reeds buiten Paloestina begon bekend te worden, het eene en andere aangemerkt, dat dienen kon, om dit eerste en belangrijke tijdperk naauwkeurig op te helderen. Hetzelfde geschiedde bij de volgende Keizers. De betrekking, waarin, met de verschillende karakters en de maatregelen der regering van de Keizers, de belangen van den Joodschen Staat, b.v. onder caligula, stonden, was ook voor den toestand der Christelijke gemeente niet onbeduidend. Men krijgt ten minste zoo | |
[pagina 97]
| |
zoo het tooneel, waarop de Apostelen, in en buiten Judea, hunne rol moesten spelen, benevens den staat der dingen, en zoo wel de zwarigheden, als de vorderingen van hun werk, van naderbij te zien. Eene diepere kennis van den menschelijken (burgerlijken, staatkundigen) loop der zaken stelt te beter in staat, om de grensscheiding tusschen het Goddelijke en menschelijke, of ook het in elkander loopen van dezelve, juister in te zien, en oplettend te zijn, zoo wel op den loop der Godsregering, als op dien der wereld- en staatsgeschiedenis, die met deze dikwijls zoo wonderbaar moest zamenstemmen. Bij zulk eene behandeling dezer geschiedenis, heeft men daarom niet minder, maar veeleer te meerder, ook voor den gang der gelijktijdige staatkunde en hierarchij, een geopend oog; maar men loopt echter ook tevens geen gevaar, bij het menschelijke het Goddelijke, bij het natuurlijke eene hoogere tusschenkomst en bestuur uit het gezigt te verliezen. Eene fout, die thans zoo dikwijls wordt begaan, en zeer nadeelige gevolgen heeft.’ - In het voorbijgaan leere ons deze proeve de zuiverheid opmerken van den Nederlandschen stijl, waarin de Eerw. rietveld dit werk heeft overgebragt. Wegens het naauw verband tusschen Geschiedenis en Tijdrekening, kon hesz niet nalaten, bij zijn nader onderzoek van vorige gidsen, wel eens verder af te wijken, en, waar hij vermeende een beter geleide te ontdekken, dat te volgen. Overigens, bij den verhaaltoon, waaraan hij zich houdt, lieten zich geene tijdrekenkundige navorschingen voegzaam inlasschen; en verontschuldigt hij zich hierom te regt, dat hij, waar geene voldoende zekerheid, zijns inziens, te verkrijgen is, het juiste jaar van deze of gene gebeurtenis in het midden of onbepaald gelaten heeft. Eindelijk, schoon overtuigd, dat de narigten en overleveringen, door de Kerkvaders te boek gebragt, in vele luttel gelden mogen, is echter ook deze bron door den Grijsaard wederom met veel voorzigtigheid nagegaan, waar hij vermeende, dat zij | |
[pagina 98]
| |
waarheid behelsde, of tot betere aaneenschakeling van gebeurde zaken dienen mogt. Maar vooral ter toelichting der Apostolische Schriften heeft zich de Antistes bij den laatsten druk opzettelijk benaarstigd, en is hij eenen breederen weg ingeslagen. Thans deelt hij van paulus' Brieven, ook van de grootere, eene vrije vertaling mede; legt er zich op toe, om daarbij het eigenaardige van des Apostels schrijfwijze te bewaren; en bovendien vinden wij hier, (zoo wel om zijne Lezers op het regte standpunt te plaatsen, als om aanleiding te verschaffen tot verpoozing) ter plaatse waar paulus een ander onderwerp te behandelen aanvangt, eene tusschenrede ingevlochten, bestemd, om uit de Geschiedenis, of van elders, licht te verspreiden over des Apostels redenering. Dit bijwerk, schoon afwijkende van den gewonen vorm in Schriftverklaringen, lazen wij met welgevallen, en zal, vertrouwen wij, ook anderen voldoen. De bedoelde stukken zijn te uitvoerig, om een derzelven tot proeve te geven. Genoeg, dat wij daarop Godgeleerden en Bijbelvrienden oplettend maken. Wij vonden er een nieuw bewijs in voor de oude waarheid: ‘Men kan op verschillende wijzen wél doen en nuttig zijn.’ Ten slotte blijft ons nog overig stil te staan bij den grooten voorraad van Aanteekeningen, in onze Nederduitsche uitgave geplaatst aan den voet der bladzijden, waaronder zeer vele, die, door hare uitgebreidheid en aangelegenheid van inhoud, bijzonder des Lezers aandacht tot zich zullen trekken. Wij zijn dezelve deels aan den arbeidzamen en kundigen hesz, deels aan onzen Landgenoot, den Eerw. rietveld, verschuldigd. Zeggen wij een enkel woord van beide, beginnende met die van den Schrijver. Gedurende de meeste jaren van zijn langdurend en werkzaam leven was hij, volgens eigene getuigenis, onder anderen bedacht, om dezen zijnen vroegeren arbeid eenmaal te herzien, om te werken en te verbeteren, en verzamelde alzoo een' ruimen overvloed en verscheidenheid van bouwstof, daartoe bestemd. Uit den aard der zake nu, maar desgelijks uit de Voorrede | |
[pagina 99]
| |
(voor D. II geplaatst) is blijkbaar, dat veel van het opgeteekende bezwaarlijk, of niet, zou in te lasschen zijn in het werk zelve; alsmede, dat deze en gene stellingen of gevoelens, in den tekst voorkomende, naderen aandrang, uiteenzetting of toelichting, door behulp van noten, vereischen zouden. Van dien kant ontvangt dus, zoo wel ten aanzien van het geschied- als uitlegkundig gedeelte, de laatste Hoogduitsche druk een aanzienlijk en gewigtig toevoegsel, dat de nagedachtenis van den werkzamen Grijsaard niet weinig vereert. Maar, behalve door zijne reeds van ons geprezen vertaling, heeft zich de Eerw. rietveld benaarstigd, deze Nederduitsche uitgave met eigene aanmerkingen te verrijken, en tot nut vooral van zijne Landgenooten te bewerken. Dank hebbe zijn doel, om, uit latere Schrijvers, vooral uit vaderlandsche Geleerden, in zijne aanmerkingen op te nemen, wat tot naderen toets of vergelijking dienen mag van hetgene op menigte van plaatsen in dit werk door wijlen hesz geschreven was. In het bewerken dier taak komt allezins zijne belezenheid, bondigheid van voordragt, gezonde denkwijs en oordeelkunde gunstig uit; en laat het zijn, dat onze Leeraar, (volgens den wenk, door hemzelven gegeven) vooral in het IIde Deel, bij de behandeling der Apostolische Brieven, boven zijn eerste bestek getoesd en bijgedragen hebbe, zijne vaderlandsche Lezers zijn daardoor aan hem des te meer verpligt. Want, terwijl elders de Protestantsche Kerk, meer dan te onzent, door Neologie en Mysticismus besmet werd, is het op nieuw uit dezen arbeid van den Eerw. rietveld kennelijk, dat die van Nederland alsnog een aantal Mannen oplevert, die, vrij van zulke uitersten, als Godgeleerden en ervarene Schriftverklaarders, op ééne hoogte staan met de voornaamste uitheemschen, en, even als de zalig ontslapen hesz, getrouw blijven aan de Evangelieleer, door jezus, den Zone Gods, en zijne Gezanten, in naam des Eeuwigen, gepredikt en gestaafd. Teregt meenen wij dus bij onze Lezers deze vertaling boven de oorspron- | |
[pagina 100]
| |
kelijke uitgave van den beroemden Schrijver te moeten aanprijzen, in de streelende hope, dat de Voorzienigheid den bekwamen rietveld krachten en tijd vergunnen moge, om zijnen overigen arbeid, als tot hiertoe, met lof te voleindigen. Zoo oogste hij eerlang den vollen dank der Christelijke Kerk, wier nut hij behartigt, en verblijde zich thans, bij voorraad, over onze goedkeuring, en in de bede, door ons geuit!Ga naar voetnoot(*) |
|