kleinigheid misschien, voor zijne waarschuwing?’ - ‘Waarlijk niet, geen cent.’ - ‘Dat is nog opmerkelijker. Doch van waar weet hij alle die dingen, welke hij u gezegd heeft?’ - ‘Ja, dat weet ik niet .... misschien wel van de Inquisitie-meesters zelve.’ - Ik behoef u niet te zeggen, dat deze Raad de geheimste van de wereld is; hoe zou hij toch denzelven kunnen naderen?’ - ‘Zou hij misschien een verspieder in hunne dienst zijn?’ - ‘Wel, waarom niet! Men zou eenen vreemdeling tot spion maken; en deze spion zou zich in lompen kleeden bij een verachtelijk handwerk, dat genoeg moet opbrengen, om er goed van te leven; en deze spion zou zijne meesters verraden, op halve kans van gewurgd te worden, wanneer men u opligt en gij hem aangeeft, of wanneer gij de vlugt neemt, en op hem de verdenking valt, dat gij door hem gewaarschuwd zijt geworden! Dat alles is ongerijmd, lieve vriend!’ - ‘Maar, wat kan het dan zijn?’ - ‘Ik zin hier reeds op; maar er wil mij nog niets invallen.’
Nadat zij beide eenigen tijd allerlei gissingen geopperd hadden, terwijl montesquieu er bij bleef, dat hij, om zeker te gaan, met den meestmogelijken spoed het land wilde ruimen, wreef chesterfield, onder het heen en weder gaan, zich peinzend het voorhoofd; en nu, alsof hem eenslags eene schrandere gedachte inviel, bleef hij staan, en zeide: ‘President! daar valt mij iets in. Hoe ware het ... wanneer misschien de man ...’ - ‘Nu? de man ...’ - ‘Wanneer de man .... Ja, dat kon wel zijn, en het is zoo; ik twijfel er niet meer aan.’ - ‘Nu, wie is dan de man? Zoo gij het weet, zeg het mij schielijk.’ - ‘Of ik het weet? o Ja, ik geloof, dat ik het thans weet ... Hoe, wanneer de man gezonden ware door iemand, die ....’ - ‘Heb toch de goedheid, en pijnig mij niet langer!’ - ‘Een persoon, die menigmaal ondeugend is .... een zekere Lord chesterfield .... hij zou u gaarne door een proefondervindelijk bewijs begrijpelijk hebben willen maken, dat één lood praktisch menschenverstand meer waard is, dan honderd pond vernuft, dewijl met praktisch verstand....’ - ‘Ha, verfoeijelijk mensch!’ riep de President, ‘wat hebt gij mij daar eene pots gespeeld! En mijne manuscripten ..... mijne manuscripten zijn verbrand!’
De President kon den Lord deze pots niet vergeven. Hij bleef bij zijn voornemen en reed nog des nachts weg, zon-