No. 1 is een vers, dat zijne zwakke plaatsen heeft, doch over het algemeen door Recensent met genoegen gelezen is.
No. 2 is insgelijks in dichtmaat. Het strekt tot handhaving der eere van een' Vorst, die thans wel geene verdediging meer noodig heeft. Het vers is anders niet ontbloot van verdienste.
No. 3 is eene verdediging in proza van den Prins van Oranje, maar heeft voorts eene kwaadaardige en hatelijke strekking. De daarin verguisde dagbladen en tijdschriften genieten te veel achting bij het Publiek, en ten deele ook bij den Koning en Hoogstdeszelfs Familie, om zich tegen zulk een schotschrift te moeten of te willen verdedigen. Het hier geprezen Rotterdamsch Avondblad, daarentegen, deelt, bijna sedert deszelfs oprigting, in de minachting der weldenkenden.