Frankrijk, Engeland, maar voornamelijk in Duitschland, in hunne beoordeelingen van den opstand van België, als 't ware partij trekken voor de aanranders van het grondwettig gezag en tegen hen, die zich onder eene zachte, vaderlijke Regering gelukkig gevoelen. De mindere bekendheid onzer taal, de algemeenheid der Fransche, van welke bijna alle Belgische nieuwspapieren zich bedienen, hebben het, bijna noodzakelijk, gevolg gehad, dat de Belgische klagten en beschuldigingen dagelijks, de Noord-Nederlandsche wederlegging en verdediging daarentegen slechts zelden gehoord werden. Daarbij komt de Jezuitsche stelregel: Laster maar voort; er blijft altijd wat kleven! En zoo laat zich de vreemdeling, zonder dat hij behoorlijk ingelicht is, door ongegronde klagten en vuigen laster in zijn oordeel overrompelen. Hoe dit zij, het is des te aangenamer, van tijd tot tijd mannen van erkende talenten, en in vreemde Raadzalen en in openbare geschriften, hunne stemmen voor waarheid, regt en billijkheid te hooren verheffen. Onder deze laatsten verdient de Heer von moltke genoemd te worden. In de aangekondigde geschiedkundige schets van Holland en België, in hunne wederzijdsche betrekkingen sedert 1567-1814, levert hij een, zoo al niet geheel juist, echter veelal onpartijdig tafereel van den toestand dezer landen. Wij verheugen ons, dat dit werkje in Duitschland in 't licht gegeven is: het kan aldaar bijdragen tot het wegnemen van verkeerde oordeelvellingen. Het kan den Duitscher leeren, dat Hollands grootheid en Belgiës nietigheid dagteekenen van hunne scheiding in de 16de Eeuw; dat België, tot aan de hereeniging met Holland in 1814, achtereenvolgens niets geweest is dan eene Spaansche,
Oostenrijksche of Fransche bezitting; dat dit land nooit een zelfstandig bestaan gehad, nooit als Mogendheid is beschouwd geworden, noch Corps Diplomatique, noch iets, dat eenen Staat kenschetst, gehad heeft, en dat het alzoo in de Diplomatie een onding, een non ens was. Doch dit ailes was den Hollander overbekend: het werkje, hoezeer wél geschreven, beveelt zich echter noch door groote naauwkeurigheid, noch door volledigheid aan, gelijk dan ook het onderwerp te groot van omvang en te rijk is, om in slechts 80 bladzijden met eenige volledigheid behandeld te worden. Hier en daar is de Schrijver in misslagen vervallen, welke in de Aanteekeningen van den Vertaler aangewezen en verbeterd zijn.