vijands gelederen verspreidde, en onze soldaten steeds bemoedigde, vuurde hen op dezen keer zoodanig aan, dat zij de Oostenrijkers overhoop wierpen. De Keizer toonde zich voor het eerste gelid, roepende voorwaarts! en de soldaten een teeken gevende om voorwaarts te rukken. Van tijd tot tijd werd Zr. Ms. paard onzigtbaar door den rook van het kanonvuur. Onder dien schrikkelijken aanval bevond zich Z.M. nabij een' zwaar gekwetsten grenadier. Die dappere riep met de overigen mede: voorwaarts! voorwaarts! De Keizer naderde hem en wierp zijn' krijgsmantel over hem heen, zeggende: “Breng hem mij weder; ik zal er u het kruis van Eer voor wedergeven.” De grenadier, die zich doodelijk gewond gevoelde, antwoordde aan Z.M., dat het doodkleed, hetwelk hij zoo even gekregen had, het eereteeken wel opwoog, en in den Keizerlijken mantel gewikkeld blies hij den adem uit. Het gevecht geëindigd zijnde, deed de Keizer den grenadier opnemen, die een veteraan van het leger van Egypte was, en gelastte, dat hij in den mantel zoude begraven worden.’
In zoo ver de Schrijver de tijdsorde in acht genomen heeft, hetgeen niet altijd het geval is geweest, reiken deze Gedenkschriften in beide de Deelen tot kort na den slag van Jena in het jaar 1806, en dus hebben wij tot dusver nog het kleinste gedeelte van hetgeen te verwachten is. Wij hebben het werk met genoegen gelezen, en ofschoon, gelijk uit het reeds medegedeelde blijken kan, niet blind voor deszelfs gebreken, beschouwen wij deze Gedenkschriften als eene nuttige bijdrage voor den beoefenaar der geschiedenis van onzen leeftijd. Wij hopen echter, dat de Vertaler oordeelkundig zal te werk gaan in de voortzetting van zijnen arbeid, en dit vooral toonen zal, door uit zijne vertaling achterwege te laten al datgeen, wat wel in het oog van 's Keizers Eersten Kamerdienaar van groot belang is, maar noch voor de Geschiedenis noch tot aangenaam onderhoud van eenige waarde is. Zoo zouden wij in het tweede Deel het gansche verslag der regelen van etiquette, in acht genomen aan het Hof van napoleon en 36 bladzijden groot, zonder schade kunnen missen. Het interesseert ons immers niets, of de Opperceremoniemeester, dan de Opperhofmaarschalk, Opperstalmeester, Opperpagie, of welk een Opper...... dan ook, bij den maaltijd de armstoelen van Hunne Majesteiten gereedzette!