beeld kunnen vormen van het vreemd geheel, 't welk hieruit ontstaat.
Dit betreft echter slechts de Criminele afdeelingen. Het Burgerlijk Regt steekt zeer voordeelig daarbij af, en schoon ook daarin vele bepalingen voorkomen, die voor onze ooren al zeer vreemd klinken, bevat hetzelve, naar ons inzien, zeer veel, 't welk voor den Regtsgeleerde van belang zijn kan.
Alle deze Wetten zijn in de oud-Friesche taal, en wel in den stedelijken tongval, vervat, en uit dien hoofde belangrijk voor de beoefening der Friesche taal. Daar zij niet gemakkelijk te verstaan zijn, heeft de Heer hettema dezelve van eene Nederduitsche vertaling voorzien. Deze is zoo letterlijk mogelijk; hetgeen wij, juist bij het vertalen van oude Wetten, ten hoogste goedkeuren. Van bl. 89-127 heeft hij dezelve met uitvoerige taal- en oudheidkundige aanmerkingen opgehelderd; terwijl achteraan een Register volgt der woorden, in deze aanmerkingen toegelicht.
Dit alles maakt dit werk bruikbaar ook voor diegenen onzer Landgenooten, die met het Friesch minder bekend zijn. Het strekke onzen Taalkenners tot een hulpmiddel, om er zich met vrucht op toe te leggen; want, gelijk de geleerde rask zegt, wiens woorden de Heer hettema te regt als Motto gebruikt heeft: ‘Allerbelangrijkst is het Friesch voor de Nederlanders; daar dit tot het Hollandsch staat, bijna gelijk het IJslandsch tot het Deensch, het Angelsaksisch tot het Engelsch, en het Latijn tot het Italiaansch. Het is daarom te verwonderen, dat de Hollanders zich niet meer met hunne oude Volkstaal hebben bezig gehouden, welke zich eertijds van den Rijn tot de Wezer uitstrekte, en een van oorspronkelijkste, ten minste de zich het langst gelijk geblevene, oud - Germaansche spraak, schijnt geweest te zijn.’
Een weluitgevoerd Facsimile van een blad van het Handschrift, door den Heer hettema gevolgd, versiert dit belangrijk werk, 't welk wij aan de beoefenaars der Regtsgeschiedenis, Taal- en Oudheidkunde gerustelijk aanbevelen.