ontstond er een hevige storm. Het vaartuig leed eindelijk schipbreuk op eene onbekende kust. De vijftien andere schepelingen verkozen Nodoreon tot opperhoofd. Deze liet het land rondom opnemen, en men maakte zich eene legerplaats. Eens waren er zeven mannen op de jagt afgedwaald in een bosch, en zagen daar een aantal gewapenden op hen aankomen. Zij zochten weg te vlugten; maar Selinthus alleen ontkwam den gewapenden vreemden. Weldra echter deed hij een' zwaren val op de vlugt, brak de beenen, en werd, daar hij reeds tot op zekeren afstand genaderd was geweest, door zijne andere makkers op de schouders de legerplaats ingedragen, waar hij stierf aan de gevolgen. Wat nu de zes overige verdwaalden betreft, daarvan werd de oudste en traagste, Jarbas, het eerste, en daarna de anderen, gegrepen. Jarbas werd voor den zetel van Koning Glaurus gevoerd, die zelf een gevlugte Epiroot was, en door de vreemdelingen tot Koning was verkoren. Glaurus vernam deszelfs lotgevallen, en beloofde veilig verblijf aan de Spartanen. Weldra liet hij door een deel van zijn volk en de zes Spartaansche vlugtelingen de legerplaats opsporen, en nadat Selinthus plegtig begraven was, trekt Nodoreon met zijne veertien makkers naar den Koningszetel van Glaurus. De vlugtelingen krijgen het burgerregt, en Nodoreon, die zijne rampen aan Glaurus verhaald had, wordt mederegent van het Rijk van Glaurus.
Dit geheele verhaal is in den echten Epischen toon. Men valt aanstonds midden in de gebeurtenis, namelijk, daar Nodoreon met zijne medeschipbreukelingen op het onbekende eiland eerst aan wal stapt. Al het vroegere verneemt men uit de gesprekken, inzonderheid dat van Nodoreon met Glaurus. De bezongene daad is de vlugt van Nodoreon, om een nieuw vaderland te zoeken; de te ontwarren knoop is de schipbreuk met derzelver rampzalige gevolgen; de ontknooping is natuurlijk en gelukkig.
Nu volgen er drie droomgezigten (somnia) des Dichters, alle in Heroïsche maat, even als de Nodoreonteïs. Deze somnia staan in onderlinge betrekking en vormen één geheel van saryrischen inhoud, grootendeels tegen bilderdijk en zijne aanhangers gerigt. De Hekeldichter heeft zich, in den esthétischen zin des woords, zeer wel van zijne gekozene taak gekweten, en, om de geestige wijze van voorstelling, zouden wij gaarne eene schets dezer drie stukjes geven;