durende bezuiniging, afschaffing van het Amortisatie-Syndikaat, meerdere openlijkheid in het beheer der geldmiddelen, minder centralisatie, herziening der Wetboeken, herziening der Grondwet, met invoering van eene beter geregelde verantwoordelijkheid der Ministers (en, voegt Recensent er bij, van 's Konings regt tot ontbinding der Kamer), vrijheid van handel enz.; alles met vermaning tot eendragt en vertrouwen.
Met nog meerder genoegen zal door de meesten de Redevoering van Prof. beijerman worden gelezen. Overtuigend wordt daarin aangetoond de noodzakelijkheid, om de studerende jongelingschap reeds vroegtijdig eene grondige kennis mede te deelen van de taal, letteren en geschiedenis des Vaderlands, zoo wel tot vermeerdering van haar eigen geluk in volgende maatschappelijke betrekkingen, als tot bevordering van 's Lands toekomstig welzijn. Zuivere taal en echte welsprekendheid kenmerken doorgaans dit stuk. Verafschuwen echter, op bl. 41, schijnt ons een volstrekt noodelooze Germanismus: ons Hollandsch verfoeijen zou hier beter staan. Ook zijn er eenige spel- en taalfouten ingeslopen, zeker door te weinig oplettendheid bij het nazien der drukproeven.
Wat eindelijk den Brief van Do. posthumus betreft: Recensent is Lid van het Hervormd Kerkgenootschap, doch buiten alle kerkelijke betrekking, en hem komt het voor, dat de bepalingen van het Reglement, hetwelk door Z.M. den 28 Sept. 825 is goedgekeurd, uitmuntend geschikt zijn tot handhaving dier eenheid en orde, welke bij de dreigende houding der Roomsche Kerk zoo noodig is. Wat nu de verschillende besluiten der Synode betreft (welke Synode men als onze kerkelijke Staten-Generaal kan aanmerken), deze zijn zeker niet boven alle berisping, doch verdienen niet, zoodanig te worden uitgekreten. Wij geven den Schrijver toe, dat het verkeerd was, het stemregt aan de mansledematen te ontnemen, en de Kerkeraden zichzelve, als Aristocratische ligchamen, te laten hernieuwen; dat het onderwijs, gedurende den zomer, aan de jeugd te platten lande niet wel mogelijk is; dat deze en dergelijke vorderingen der Synode behooren te worden ingetrokken, en de Kerkvisitatiën overtollig zijn, bij het bestaande regt van wederzijdsch beklag. Dat echter de handelwijze der Synode inquisitoriaal zou zijn, is veel te sterk gesproken; dat de gewetensvrijheid gevaar loopt, is laster; en wij gelooven, dat Do. posthumus anders zou spreken, als hij zelf maar eens tot Lid der Synode benoemd wierd.