schen simson en van speyk. Om den laatsten voor te stellen als het verhevenst en vereerens-waardigst toonbeeld der onvervalste voorvaderlijke deugden, schetst hij I. den kloeken Zeeheld, 1. in zijne onbegrensde Koningsen Vaderlandsliefde; 2. in zijne liefde en eerbied voor de menschheid; 3. in zijn heilig pligtgevoel, en 4. in zijne grootmoedige zelfopoffering. Wat onder No. 1 gezegd wordt, komt zakelijk hierop neder, dat van speyk, ouderloos zijnde, den Koning zijnen vader en het Vaderland zijne moeder noemde, en dat hij zich, tevens met het Dagonsgespuis, (de uitdrukking past kwalijk op den predikstoel) voor zijne ouders opofferde, eer en roem van Koning en Vaderland op de schitterendste wijze reddende. Zijne liefde en eerbied voor de menschheid bestaan hierin, dat hij aan zijne manschap eenen wenk gaf, om te vlugten. Bij het vermelden van zijn heilig pligtgevoel wordt te regt aangemerkt, dat de daad is verrigt in jeugdigen leeftijd, door een' persoon, wien het verschiet zoo vrolijk en eerevol begon toe te lagchen, wien nog zoo vele lauweren te behalen, zoo vele onderscheidingsteekenen des Roems en der Eere weg te dragen stonden. Vervolgens worden, II, door de klover, ten besluite, eenige wenken gegeven. Drie punten komen hier voor: 1.
God is het, die ons, in de zelfopoffering van van speyk, te onzer opwekking en aanmoediging, een aanschouwelijk bewijs heeft willen geven van der Vaderen heldenmoed en ongelooflijke geestdrift voor de goede zaak; 2. het tweede voorwerp, dat ons, naast God, het meest ter harte moet gaan, is onze geëerbiedigde, met kinderzin-beminde Vader-vorst, en ons dierbaar Vaderland; en dan 3. op iets hoogers, dat alles overtreft, en wel op eene vergeldende eeuwigheid moet de aandacht gevestigd worden.
Alhoewel Rec. geenszins onder die genen behoort, welke de daad des jeugdigen Helds miskennen, meent hij echter, dat het onderwerp niet geschikt is voor den predikstoel, en, zoo er over gepredikt moest worden, zoude hij en een' anderen toon en een dieper ingrijpen