ten aan: vasa adducentia, die uit de wortelvezels het vocht opnemen, de zoogenoemde bastvaten, of verlengde cellen van anderen; vasa aërifera, en ten derde vasa reducentia, om welke zich gewoonlijk vasa aërifera aanleggen, in welke het veranderde en tot voeding geschikte vocht wordt rondgevoerd. De verbinding van aan- en afvoerende vaten geschiedt vooral in de bladeren, en de poren der bladeren zijn organen, welke dampvormige vloeistoffen uit de lucht opnemen. Volgens eene aanteekening op bl. 24 zoude ook de spiraaldraad der luchtvaten bij de insekten hol en een waar vat zijn, hetgeen de Hoogleeraren numan, moll en schroeder van der kolk hebben waargenomen. Rec., die naar deze waarnemingen zeer begeerig is, meent echter te mogen vaststellen, dat de tracheën bij de insekten lucht bevatten, en dus de analogie met de vaten der planten niet volkomen is, gelijk vroeger moldenhauer beweerd had, wien echter reeds sprengel wederlegd heeft
Het werkje is in prolégomènes en een physiologisch hoofdstuk verdeeld. De inleiding bevat de ontleedkundige beschrijvingen. Het is eenigzins onzeker, welke klasse van lezers zich de Schrijver hebbe voorgesteld. Schreef hij voor lezers, die met de wetenschap bekend zijn, dan had hij veel kunnen en moeten weglaten. Ook heeft het boekje, bij gebrek van een' vasten gang der denkbeelden, vele drukfouten en eene zeer slordige correctie. Zoo leest men b.v. bl. 17. reg. 2 v. o. vasa reducentia voor vasa adducentia, bl. 30. reg. 11. wederom vasa reducentia voor vasa adducentia, bl. 38. reg. 12. epiphylla voor hypophylla, bl. 75. reg. 6 v. o. qu'elle voor quelle enz. Op hetgeen de Schrijver bl. 4 van de vaste temperatuur der planten zegt, zou nog wel iets af te dingen zijn. Men vindt een goed verslag der proefnemingen daaromtrent in het eerste Deel der Physiologie van tiedemann, hetwelk thans het licht ziet, en waaruit blijkt, dat de verschijnsels zich zeer wel uit het geringe geleidingsvermogen der levende planten voor de warmte, en