Jiergong. To Lieauwerd, by G.T.N. Suringar. 8vo. XXXVIII, 72.
Wij bepalen onze opmerkzaamheid gaarne bij een werkje, dat in deze dagen, vooral voor de Friezen, van belang is. De beoefening toch van de Friesche taal - want zij is veel meer, dan een dialekt - heeft, buiten de genoegens, die beminnaars van goeden smaak en taalkunde daaruit putten kunnen, voor den Fries nog het nut, dat zij de aloude zeden en de zelfstandigheid der voorouderen weêr verlevendigt. Terwijl de zuidelijke bastaardbroeders de Fransche taal en het Fransche zedebederf met hun eigendommelijk goed verwisseld en zich in het verderf gestort hebben, zal Oud-Nederland, door het aankweeken van voorvaderlijke deugden, zijn onafhankelijk bestaan en welvaart handhaven.
Het onderhavige boeksken bevat, behalve een' kalender met zeer geschikte historische herinneringen, in de eerste plaats een kort overzigt over Frieslands geschiedenis door Mr. a. van halmael, vertaald door een' der Redakteurs, zoo wij ons niet bedriegen den Heer telting. Wij juichen het plan, om deze geschiedenis, bij de Friezen zelve over het algemeen te weinig bekend, in vijf jaargangen te leveren, gaarne toe; vooral, daar wij dezelve met oordeel en kennis zien voorgesteld.
Het mengelwerk wordt geopend door een stukje van den letterkundigen epkema: an mine Landnaten, waarin de achtingwaardige grijsaard met eene Nestorische praatzucht over zijne beoefening der Friesche taal kout, en zijn billijk ongenoegen over de onbedachtzame oordeelvelling van Mr. bowring te kennen geeft. Wij hebben dit versje met genoegen gelezen; schoon het ons bevreemdde, epkema in spelling zoo verre van zijnen gysbert te zien afwijken. De Moard van j.g. blom beviel ons beter, dan zijne vertalingen van het voorgaande jaar. De spreekwoorden, door den geletterden Oudheidkundige j. scheltema ons medegedeeld, zullen steeds gretig ontvangen worden. T.p. tresling heeft in zijne Friesche Teal te regt op de waardering derzelve aangedrongen, welke bij vele Friezen te flaauw is. De Ljeuw inne Wolven van j.d. ankringa is een regt geestig fabeltje. Doeckle neadholp van j. roorda verdient aanbeveling. Alleen hapert de versbouw somtijds, b.v. in het begin trouwj' fest op God. Waarom niet liever: fortrouwje op God? M. hettema kon zijne vertaling