Door A.B. van Meerten, geb. Schilperoort. VIden Deels 1ste Stuk. (In 6 Nos.) Te Amsterdam, bij G. J.A. Beijerinck. 1830. In gr. 8vo. f 7-50.
In lang spraken wij niet van Penélopé. En waarom niet? Het is een Maandwerk, zoo wel als het onze; en vanhier, dat ligt bij velen van min onbekrompene denkwijze de gedachte konde ontstaan, dat ons oordeel niet onzijdig ware. En bovendien, wat valt er niet al aan te kondigen, vooral in dezen rampvollen tijd! Met een kort woord willen wij toch der Penélopé eens weder gedenken, daar hier niet dan lof te bedeelen valt. Het bestendig volhouden dezer kostbare onderneming getuigt alreeds voor het wèl volhouden derzelve. En inderdaad, dit is geen schijn. De uitvoering der afgebeelde handwerken is even fraai en keurig als zij was bij den aanvang van dit bevallig werkje, en er wordt steeds voor de meestmogelijke verscheidenheid zorg gedragen. De lektuur, doorgaans ernstig, is daardoor des te nuttiger. Mevrouw van meerten oogste den dank van hare jeugdige Landgenooten; de verdienstelijke Vrouw heeft daar, op meer dan ééne wijze, ruime aanspraak op.