Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGodsdienstige Voorlezingen voor jonge lieden, ter voorbereiding tot het afleggen hunner Christelijke Geloofsbelijdenis. Door Mevr. A.B. van Meerten, geb. Schilperoort. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1830. In gr. 8vo. XX, 242 Bl. f 2-40.De waardige Schrijfster van deze Godsdienstige Voorlezingen is reeds met lof bekend in ons Vaderland door onderscheidene schriften en hare bevallige wijze van schrijven. Zij heeft zich in het bijzonder doen kennen door hare bekwaamheid, om het jeugdig verstand tot ontwikkeling, en het jeugdig gemoed tot de behartiging van Godsdienst en deugd op te leiden. Men verwacht derhalve van haar, bij de verschijning van een nieuw werk, iets goeds, dat zoo aan het nuttig doel van de uitgave, als aan haren gevestigden roem beantwoorden zal. Wij verblijden ons, dat wij, bij het lezen van dit geschrift, in die verwachting niet bedrogen zijn. Zonder in het zoogenaamde Godgeleerde te vallen, straalt in hetzelve overal eene heldere kennis door, zoo van de heilzame waar- | |
[pagina 79]
| |
heden, als van de belangrijke pligten, welke ons in de Goddelijke Openbaring geleerd worden. Eerbied voor die Openbaring, en gevoel van derzelver hooge waarde tot bestuur, opwekking en troost in onderscheidene omstandigheden des levens, gaan hier met gezond oordeel gepaard. De schrijfwijze is onderhoudende, hier en daar met voorbeelden opgehelderd, en getuigt bij vernieuwing den kieschen smaak van de Schrijfster. Geloofs- en Zedeleer worden bij deze Voorlezingen in derzelver beminnelijk en weldadig verband voorgesteld, en onder den Goddelijken zegen kunnen en mogen dezelve, naar ons oordeel en wensch, een heilrijk middel zijn, om jonge lieden van den beschaafden stand te wapenen tegen de verzoekingen, die hen op den levensweg zoo ligtelijk aanvallen. Op den titel staat: voor jonge lieden, ter voorbereiding tot het afleggen hunner Christelijke Geloofsbelijdenis. Wij achten het werk daartoe niet alleen allezins nuttig, maar ook, gelijk de Opdragt aan hare Kinderen en Kweekelingen inhoudt, blijft het ten allen tijde geschikt tot een bestendig leesboek ter herinnering aan hetgeen men eenmaal openlijk voor God en menschen beleden heeft, en aan de verpligting, om aan die belijdenis in verschillende tijdperken des levens getrouw te blijven. Ellendig toch is de gewoonte van velen, om zich na de afgelegde belijdenis niet meer op te houden met hetgeen men eenmaal, ten einde welvoegelijkheidshalve lidmaat te worden, geleerd heeft, maar, lidmaat geworden zijnde, verder die onverschilligheid aan den dag te leggen, die zoo veel zedelijk verval doet geboren worden, en in de gevolgen ongelukkige menschen maakt. Moge daartegen dit boek bij vele jonge lieden van den fatsoenlijken stand een der behoedmiddelen zijn! Na eene gepaste Inleiding, over de behoefte aan godsdienstige kennis, zijn de Voorlezingen acht in getal. De vijf eerste handelen over hetgeen de Openbaring ons van God, zijn bestaan, zijne werken, zijne beschikkingen tot heil van dwalende menschen door den Goddelijken Verlosser, en de hulpmiddelen tot zaligheid kennen leert. De overige behelzen de pligten, die men aan God, zichzelven, en den medemensch is verschuldigd. Alles volgt in eene geleidelijke orde, en bij de aanprijzing van hetgeen er op eene Christelijke wijze behartigd moet worden is tevens eene hartelijke waarschuwing gevoegd voor de gebreken en ondeugden, die daar tegenover staan. | |
[pagina 80]
| |
Tot eene proeve der schrijfwijze diene het volgende: ‘Die God, die de wereld regeert, regeert en onderhoudt ook de menschen, die in de wereld zijn, en om wie Hij de wereld schiep. Hij regeert en bestuurt derzelver lotgevallen. De haren uwes hoofds zijn alle geteld. Het lot wordt in den buidel geworpen, maar al deszelfs beslissing is van den Heere. [Spr. XVI:33.] Gijl., zeide jozef tot zijne broederen, gijl. wel hebt het ten kwade gedacht, maar God heeft het ten goede gedacht. [Gen. L:20.] Hieruit volgt natuurlijk, dat (niet alleen) niets bij geval geschiedt; maar zelfs, dat hetgeen ons klein en nietig voorkomt, door God bestuurd wordt. Of is er wel iets klein of groot bij God? Behoort er minder magt toe, om eenen druppel regen te doen vallen, dan om wereldbollen te scheppen en op hunne banen rond te voeren? Daarenboven: hoe hangen de grootste gebeurtenissen van de schijnbaarste kleinigheden af; een droom, een fraai kleed zijn de draden, aan welke de geheele geschiedenis van jozef hangt. Eene druif, welke in de luchtpijp trad(?), in plaats dat zij in den slokdarm daalde, veroorzaakte den dood van een aanzienlijk man; een(e) zandkorrel dien van eenen geleerde. Deze man strijkt het zand van eenen geschreven brief af; een(e) korrel treedt(?) tusschen den vinger en den nagel, veroorzaakt eene verzwering, welke vinger, hand en arm aandoet, het koudvuur ten gevolge heeft, en alzoo oorzaak van 's mans dood wordt.Ga naar voetnoot(*) Hoe dikwijls daarentegen is eene kleinigheid de oorzaak tot onze redding, soms uit het schijnbaarst levensgevaar! Een kind speelt op een' stadswal; het valt in de diepe, drooge gracht; men meende, het zou verpletterd zijn: juist dien morgen had men aldaar hooi op eenen wagen geladen; het wiel was gebroken; men had dezen wagen daar laten staan, en deze moest nu dienen, om het nedervallende kind tot een zacht bed te strekken, en het onbeschadigd in de moederarmen terug te voeren.’ Wij danken de Schrijfster voor de uitgave van dit aanprijzenswaardige boek. Wij wenschen, dat het in vele huisgezinnen gelezen en herlezen worde, en zij zich verblijde over het duurzaam nut, dat hetzelve stichten moge, niet alleen voor hare kweekelingen, maar ook voor vele jonge lieden in Nederland! |
|