alle omstandigheden van dit leven, 4o. als grond van verwachting. III. De oorzaak, waarom er zoo velen zijn, die in dit voorregt weinig belang stellen, wordt aangewezen, naar aanleiding van de tekstwoorden: Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. Dit dient tevens ter toepassing.
VII. Over het geluk, dat den mensch, na dit leven, door Christus, wacht. Tekst, 1 jo. III:2b. I. Het toekomend geluk van den Christen wordt voorgesteld: wij zullen Hem gelijk zijn; II. de zekerheid daarvan wordt aangewezen: want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is; III. het tijdstip wordt opgegeven, wanneer dit zoo zijn en blijven zal: als Hij zal geopenbaard zijn.
VIII. Over den invloed, dien de gedachte: Ik ben ook een mensch, op ons behoort uit te oefenen. Tekst, Hand. X:26b. I. De aanwijzing, wat er opgesloten ligt in dat denkbeeld: Ik ben zelf ook een mensch, geeft geschikte aanleiding aan den Redenaar, om beknoptelijk hier te herhalen, wat hij in de zeven voorafgaande Leerredenen aangaande den mensch had opgemerkt. II. Doet hij den invloed kennen, dien dit denkbeeld op ons bestaan en gedrag behoort uit te oefenen. Het moet opleiden tot dankbaarheid jegens God, gepaard met ootmoed. Het moet onzen lust en ijver opwekken, om aan onze bestemming te beantwoorden, en daarvan in alle betrekkingen bewijzen te geven.
IX. Over Jezus Christus, den volmaaktsten mensch. Tekst, 1 tim II:5c. I. Wordt het een en ander herinnerd, geschikt om den mensch jezus christus te leeren kennen in zijne voortreffelijkheid. II. Worden eenige algemeene opmerkingen medegedeeld, door welke de volmaaktheid van 's Heilands menschelijke natuur duidelijker uitkomt: 1o. Hetgeen jezus was, was Hij niet ten halve, maar geheel. 2o. Het was jezus natuurlijk eigen, zoo te zijn als Hij was. 3o. Hetgeen jezus was, was Hij altijd. 4o. Hetgeen jezus was, is Hij nog. 5o. Hetgeen jezus was en is, zal Hij niet alleen blijven tot in eeuwigheid, maar die vol-