27 Junij 1830. Door J.C. Loman, Predikant bij bovengenoemde Gemeente. (Uitgegeven ten voordeele der Armen.) In 's Gravenhage, bij de Erven J. Thierry en C. Mensing en Zoon. 1830. In gr. 8vo. VIII en 32 bl. f: 40.
Bij gelegenheid van het op den titel gemelde Feest viel aan den Eerw. loman de leiding te beurt der Godsdienstoefening, welke bijzonder aan eene buitengewone en luisterrijke, met het gewigt van den gedenkdag overeenstemmende, feestviering toegewijd was. Naar aanleiding van den tekst, 1 Kor. III:11, die hier slechts motto is, hetgeen door de bijzondere gelegenheid, bij welke de Redenaar dezelve bezigt, genoegzaam verontschuldigd wordt, toont hij aan: ‘waarom de gebeurtenis, aan welker gedachtenis het Feest is toegewijd, en die vóór driehonderd jaren zulk een' geweldigen indruk achterliet en behield, nog zoo openlijk, nog zoo dankbaar wordt herdacht. En hebben wij grond voor zulk eene herdenking, met welke gewaarwordingen, met welke voornemens behooren wij dan dit Feest te vieren?’ In het eerste deel wordt de gebeurtenis, tot welker herinnering het Feest bestemd is, verhaald, en voorgesteld als rijk in gewigtige en heilzame gevolgen. Vervolgens wekt de Redenaar, in de voorstelling der gewaarwordingen en voornemens, met welke het Feest behoort gevierd te worden, op tot dank aan God, vertrouwen en moed voor de toekomst, tot den toeleg om te staan naar vordering in Godsdienstige verlichting en Christelijke deugd. Mogt ook des Schrijvers Redevoering, als kerkelijke Leerrede beschouwd, nog wel het een en ander te wenschen overlaten, als tusschenspraak, ter afwisseling van hetgeen Toon- en Zangkunst moesten leveren, is dezelve doelmatig; terwijl ook de door den Schrijver voor het Feest vervaardigde Gezangen, hier op derzelver plaats, van tijd tot tijd tusschen de verschillende deelen der rede ingevoegd, doen blijken, met hoe veel gemak hij, hetgeen zijn onderwerp vereischt, in gebonden stijl voorstelt.