Tegenhanger van J. van Lennep's uitboezeming bij het hooren der schrikmaren uit Frankrijk.
Weêr poogde, ontzind, het Middeleeuwsche rot
Het licht, de vrijheid, 't grootst geschenk van God,
Te kluistren aan het vorstelijk gebod.
Te driest, meineedig werd het rijksgezag;
Het volk hernam zijn regt, en 't staatsverdrag,
Door Karel's hand geschonden, scheurde als rag.
Geen burger trad de lelievaan in 't slijk,
Was Karel, als een vroegre Lodewijk,
Zijn' eed getrouw geweest aan volk en rijk.
De Potter! gij, gij waart een muiter. Voort!
Gij pleegd', in 't vrijste land, in 't heilrijkst oord,
Aan 't waardigst Hoofd een' zedelijken moord.
Bedwelmd Despoot! 't is meer dan tijd! ontwaak!
't Geldt hier het regt der menschheid; 't geldt haar zaak.
Zie toe, eer 't vuur des opstands om u blaak'!
Eerbiedig 't volk! heb eerbied voor 't gewest,
Dat goed en bloed, dat alles heeft ten best',
Om 't woên te stuiten van een schrikbre pest.
‘Mijn Neêrland! heerscht de aloude deugd niet meer?’ -
Ja! steeds hieldt ge orde en Godsdienst beide in eer.
Wie twijfelt, zie op Vorst en volk, en leer!
Dat niets uw' roem, uwe eerkroon u ontroov'!
Blijf voor de leer van 't heilloos ongeloof,
Maar ook voor die van Vorstenvleijers doof!
Wie ook, uit laag bejag, zijn' pligt vergeet',
Blijft, Vorst en volk! getrouw aan uwen eed,
En: Vaderland en Koning! blijft de kreet.
Dat noch geweld, noch zucht tot muiterij
Der Vorsten leus, der volken euvel zij!
Dan is Europa, dan, eerst waarlijk vrij.
|
|