| |
De Fransche acteur Frogère en keizer Paul van Rusland.
De voortgang der beschaving heeft het gebruik der Hofnarren van de Hoven onzer Vorsten verbannen; maar, hoewel nergens meer die titel als erkende hoedanigheid bestaat, is er echter nog meer dan één Hof, waar de pligten van dien post vrijwillig vervuld worden door liefhebbers, die zich edelmoedig aan de zware rol van hoofschen wrijfpaal of voetveeg toewijden. Uit het oogpunt van waardigheid beschouwd, hebben de gekken van den ouden tijd veel vooruit boven die van onze dagen: want niet zelden gaven genen scherpe zetten aan de wijzen, dat is aan de Vorsten, die hen tergden; terwijl er thans geen terugslag meer plaats grijpt, naardien de Heer steeds geeft en de knecht steeds ontvangt, zonder ooit van zich te mogen vuren. De vertrouweling (familier) van eenig gekroond hoofd kan zich vergelijken bij het schoothondje in het hok van den leeuw, of wel bij dien in het hol van ali-Pacha: immers die woeste meester wilde met denzelven alle mogelijke vrijheden nemen, zonder
| |
| |
hem, op zijne beurt, ooit iets toe te staan; en zoo hij, bij geval, den afstand scheen te zullen vergeten tusschen zich en zijn' Heer, wist de dwingeland hem zulks wel te herinneren, en hem, in spijt der gunst, welke hij genoot, te doen begrijpen, dat hij met dat al slechts een leeuw was en bleef. Maar ik voel, dat mijne gelijkenis aan wederzijden kwalijk gaat, naardien onze Europesche Vorsten geene ali-Pacha's zijn, en onze Hovelingen weinig op leeuwen gelijken. Overigens was de held van het navolgend voorval geen eigenlijk gezegde Hofnar, maar stond op zeer gemeenzamen voet met den Keïzer, zijnen Heer.
Frogère, komiek Acteur, die weinig opgang maakte, te Parijs, begaf zich naar Rusland, waar hij de gunsteling werd van Keizer paul, die hem zijn volle vertrouwen schonk. Op zekeren avond greep een der genoodigden aan 's Keizers tafel eene zich voordoende gelegenheid waar, om zijnen doorluchtigen gastheer te prijzen ten koste van peter den grooten. ‘Ziedaar,’ zeide paul, zich tot frogère wendende, ‘wat men noemen mag pieter bestelen om paulus te betalen! niet waar, frogère?’ - ‘Ja, Sire!’ antwoordde de Acteur; ‘en, naar den gang te oordeelen, dien uwe vermaardheid neemt, zal men u nimmer iets dergelijks doen; want niemand zal in verzoeking komen, om paul te bestelen.’ De zet was aardig en stekelig; maar de Keizer had meermalen even levendige kwinkslagen wèl opgenomen. Altijd, echter, achtten de Hovelingen, alvorens er om te lagchen, het geraden, het gelaat des Meesters te raadplegen. Het stond ditmaal norsch en onvergenoegd, en elk volgde het afkeurend stilzwijgen van zijne Majesteit. Het woord leed dus schipbreuk, en frogère, niet gewoon aan dusdanige mislukking, stond deswege niet minder verwonderd, dan iemand. Eenige oogenblikken daarna stond de Keizer op, en de gasten scheidden. Frogère keerde huiswaarts met een beklemd gemoed: de val van een bon mot is, voor een' grappenmaker van beroep, eene zaak van gewigt; 't is eene mislukte speculatie. Maar, waaraan deze nederlaag toe te schrijven? De zet was goed, dit leed geen twijfel; en paul bovendien was niet zoo moeijelijk te voldoen, en had wel andere van minder gehalte toegejuicht. Daar stak iets achter, dat hij niet konde ontsluijeren. Hoe
hij zich het hoofd brak, zijne scherpzinnigheid schoot hier te kort. Ziende, dat tijd en moeite verloren waren,
| |
| |
koos hij in 't einde de verstandige partij om naar bed te gaan, en viel weldra, zeer wijsgeerig, in een' diepen slaap.
Het was in 't hart van den winter Bij het krieken van den morgen werd frogère gewekt door een' harden slag op zijne kamerdeur. Hij stond op, deed open, en zag, tot zijne groote verwondering, een' Officier binnentreden, verzeld van vier welgewapende soldaten. Frogère, die zulk een bezoek geenszins verwachtte, meende, dat de Officier ('t was een zijner bekenden, die bij het souper van gisteren was tegenwoordig geweest) zijne kamer voor die van een' ander' had aangezien. Helaas! hij werd maar al te spoedig overtuigd, dat er geene vergissing plaats had, en dat dit lastig en ontrustend bezoek wel degelijk hem betrof. De Officier vertoonde zijnen ongelukkigen vriend eene order, door den Keizer onderteekend, die hem naar Siberië verbande. Men verbeelde zich de uitwerking, welke dit verschrikkelijk nieuws op frogère deed! Zelfs mannen van meer moeds, dan hij, zou het de ziel verscheurd hebben. De zijne was van geen gehalte, om zulks te wederstaan; hij schreide, jammerde, viel op de knieën, en rukte zich het haar uit het hoofd. Het tooneel was inderdaad beklagelijk. Welk eene misdaad had hij toch begaan, die zulk eene straf verdiende? Was het niet mogelijk, den Keizer te spreken, zich aan zijne voeten te werpen, om genade te smeeken? Hij vroeg een' dag, een uur uitstel. Vruchtelooze bede! De order was streng, en zoo ooit een Vorst met onbepaalde magt gedoogde, dat men zijne bevelen in den wind sloeg, Keizer paul zeker niet.
Het eenige, wat de ongelukkige frogère van den Officier kon verwerven, van wege de bijzondere bekendschap, tusschen hen bestaande, was een uitstel van eenige minuten, om een klein valies te pakken; dit verrigt zijnde, voerde men hem weg. Een rijtuig, door een sterk piket ruiters begeleid, wachtte voor de huisdeur; men wierp er hem, meer dood dan levend, in, en twee met pistolen en ontbloote sabels gewapende soldaten plaatsten zich ter wederzijden van hem. De Officier, na zich verzekerd te hebben, dat de portieren wèl gesloten waren, en dat zijn gevangen met niemand gemeenschap konde hebben, stelde zich aan het hoofd van het geleide, gaf het wachtwoord, en men ving, in vollen galop, de geduchte reis aan.
Hoe lang de eerste togt zou duren, bleef frogère
| |
| |
onbekend; hij bevond zich in eene dikke duisternis, en zijne schrikwekkende geleiders waren doof voor alle zijne vragen. Zij hadden uitdrukkelijk bevel ontvangen, den mond niet te openen; en weinig Russische soldaten hebben trek, om knoetslagen te beloopen, ter zake van overtredene orders: maar hem scheen de togt eene eeuw lang te zijn. Eindelijk opende zich het portier: het was klaar dag; maar niet lang genoot hij het verkwikkend licht der zon; men bragt hem, geblindoekt, in eene ellendige hut. Toen men hem den doek afnam, bevond hij zich opgesloten in een klein vertrek, door eene lamp verlicht. Eenig grof voedsel stond voor hem op eene ruwe houten tafel. Men gaf hem een teeken om te eten. Weinige uren bevorens baadde hij zich nog in weelde; Vorsten deelden zijne vermaken, en de magtigste der Monarchen bejegende hem als een vriend. Thans was hij in ongenade, verbannen, opgesloten in een wachthuis, genoodzaakt te eten, wat hij gisteren geen' bedelaar zou hebben toegeworpen; rondom hem aangezigten, wier dreigende uitdrukking de hoop uit het diepst des harten verbant, en, tot overmaat van ellende, eene lange reis in vooruitzigt, en geene enkele minzame stem, om hem, aan het eind van zijnen ontzettenden togt, toe te roepen: ‘Wees welkom!’ - Siberië! Siberië! De arme banneling had geen ander beeld voor zijne oogen, geen ander woord op zijne lippen.
De uitersten raken elkander, zegt het spreekwoord: een niets is somtijds genoeg, om ons van wanhoop tot de hoogste vreugde te doen overgaan; frogère levert hiervan het bewijs. De Officier, die over het geleide bevel voerde, trad eensklaps in zijne kamer, gevolgd van een' Courier. Frogere, die dezen niet gezien had bij zijn vertrek, en dus niet wist, dat hij hen reeds zoo lang verzeld had, was als buiten zichzelven van blijdschap, en stond gereed, den vermeenden geluksbode om den hals te vallen; maar een ontkennend handgebaar en strenge blik stuitten zijne verrukking. Hij wilde spreken; een vinger, hem op den mond gedrukt, legde hem het stilzwijgen op. De Officier vaardigde den Courier af, en beval de wacht, buiten de deur te blijven staan. Zoodra hij met zijn' gevangen zich alleen bevond, sprak hij haastig en met eene zachte stem: ‘Frogère! wij moeten scheiden: de Officier, belast met uw geleide tot de naaste pleisterplaats, wacht reeds op u. Zeg mij - wat kan ik voor u doen? Ik waag veel - den Keizer onge- | |
| |
hoorzaam te zijn, blijft nooit ongestraft; - maar dat zij zoo! - om een' vriend van dienst te zijn, getroost ik mij de kans dier straffe. Zeg mij - wat kan ik voor u doen, bij mijne terugkomst te Petersburg?’
De arme frogère smolt in tranen, en, in stede vanantwoord op het welwillend aanbod zijns vriends, voer hij geweldig uit tegen de strengheid der straffe, hem opgelegd voor een misdrijf, hem tot dusverre onbewust. - ‘Onbewust!’ hernam zijn leidsman op den toon der hoogste verwondering: ‘Frogère! zijt gij zinneloos? Ja, gij zijt het: hoe kondet gij anders die bittere hekeling u veroorloofd hebben?’ Hij voegde er, fluisterend, nevens: ‘Zij heeft te dieper beleedigd, omdat er wel iets aan is.’ - ‘Goede Hemel! zoo is het dan om zulk eene ellendige beuzeling, dat ik.....’ - ‘Zwijg, frogère! verspil geene nuttelooze woorden. 't Is de laatste vriendenblik, die u zal bejegenen, tot aan het eind uwer lange reize: gij weet het, de Keizer is onverbiddelijk in zijnen wrok; er is geene genade te hopen. Wees geduldig in uw lijden, en zeg mij, wat ik voor u doen kan.’ - ‘Wees mijne voorspraak bij den Keizer!’ - ‘Dat is onmogelijk; verg overigens alles van mij, wat gij wilt, en ik zal hemel en aarde voor u bewegen.’ (Helaas! is het niet schier immer zoo, dat vrienden handelen in het ongeluk? Zij bieden ons aan, wat wij niet behoeven, en weigeren, wat alleen ons helpen kan.) - ‘Ik heb niets anders u te vragen,’ hernam de arme Komediant. - ‘Maar uw geld, uwe kostbaarheden, die gij niet hebt kunnen medenemen, kan ik dat niet in veiligheid stellen, het bezorgen bij een vertrouwd vriend, die het voor u kan bewaren tot uwe terugkomst?’ - ‘Mijne terugkomst? Ben ik dan niet voor eeuwig gebannen?’ - ‘Voor eeuwig? Gij dacht dus, dat uwe ballingschap levenslang was? o! Nu verwonder ik mij niet meer over uwe diepe neerslagtigheid. Neen, lieve vriend! schep moed; drie jaren zijn spoedig om, en dan...’ - ‘Drie jaren!’ viel de Acteur hem in de rede;
‘drie jaren ballingschap!’ Hij begon van nieuws zijn beklag; maar zijn versch geleide wachtte hem, en hij moest vertrekken. Men blinddoekte hem wederom, en noodzaakte hem, het rijtuig te bestijgen. Zijn vriend, zich verwijderende, drukte hem aangedaan de hand, en tevens in dezelve eene kleine som gelds: ‘Gij zult het noodig hebben,’ fluisterde hij hem toe, ‘aan het eind van uwen togt. Moed! Vaarwel! - | |
| |
Marsch!’ Men sloot het portier, en de paarden voerden in galop den ongelukkigen frogère verder weg.
Een Franschman, zegt men, is het vrolijkste van alle levende schepselen. Niemand inderdaad weet beter, dan hij, zich naar de omstandigheden te schikken. Hij vindt in zijne taal een aantal spreekwijzen, geschikt om zijner wijsgeerte te hulp te komen en hem met zijn lot te verzoenen, wanneer hij ter prooije is aan eene of andere der ellenden, aan welke onze broze menschheid te allen tijde is blootgesteld. Heeft hij zijne vrouw verloren; is zijn hond weggeloopen, of zijne matres hem ongetrouw geworden; is hij doornat van den regen, of door schurken opgeligt, - een: allons puisque, of: c'est une petite contrariété, of wel: un petit malheur, - het kan niet missen, of een of ander dier onschatbare spreekwijzen bewerkt spoedige vertroosting, en, zijn zij al onvermogend, zoo neemt hij zijne toevlugt tot het heroïsche geneesmiddel, het onfeilbare: ça m'est égal! Maar ach! de ongenade van frogère weêrstond hardnekkig al die recepten. ‘Drie jaren in Siberië!’ Een fraaije titel voor een nieuw boek, maar een schrikkelijk vooruitzigt voor den armen balling. Van nieuws gaf hij zich aan de wanhoop over. Maar de zuchten van het slagtoffer, dat te midden der dikke duisternis werd vervoerd, braken alleen de stilte des doods, die rondom hem heerschte; want de order was steeds dezelfde, en zijne wachters bewaarden een hardnekkig stilzwijgen. Eindelijk hield het rijtuig stil: eene herhaling van dezelfde voorschriften; den blinddoek, het ellendige verblijf, de eenzame lamp, en de slechte spijze, - niets ontbrak, behalve bekende aangezigten en een vriend; alles somber, zwijgend, vijandig.
Na herhaalde togten, opgevolgd door halten, steeds verzeld van nagenoeg dezelfde omstandigheden, hield men wederom stil: naar gissing des lijders, was hij reeds drie dagen en drie nachten op reis geweest. Ditmaal blinddoekt men hem wel, maar, in stede van hem te doen gaan, nemen hem zijne wachters onder de armen, en zetten hem op eene houten bank neder. Daar blijft hij eenige minuten, verwonderd dat men hem niet, als gewoonlijk, den doek afnam. Thans hoort hij rondom zich fluisteren, vervolgens het gedruisch van geweer en vele voetstappen, tot dat men hem de handen grijpt en dezelve stevig te zamen bindt. Bevend vraagt hij naar de reden dier harde behandeling; geen antwoord. Eensklaps, en
| |
| |
steeds zonder een woord sprekens, scheurt men het bovendeel van zijne kleederen los, om hem de borst te ontblooten. Nu begint hij te gelooven, dat Siberië geenszins het doel der reize is. ‘Aan! vuur!’ roept eene het commanderen gewone stem, en - eene losbranding van het geweer knalt hem onmiddellijk in de ooren. Hij valt. Vier mannen nemen hem op, en, terwijl men hem wegdraagt, hoort hij voor zich en bezijden den geregelden stap van een militair geleide, dat vervolgens halte maakt. Men zet hem op een' stoel neder, en ontbindt hem; de blinddoek verdwijnt, en - hij bevindt zich in dezelfde zaal, aan dezelfde tafel, op dezelfde plaats, waar zijn noodlottig bon mot hem ontsnapte; dezelfde gasten waren rondom hem gezeten, met den Keizer in het midden. De schrik, de verbaasdheid, de twijfel, zich op het gelaat des slagtoffers beurtelings schilderende, wekten een schaterend lagchen; frogère viel in zwijm. - De schrikwekkende togt had slechts 24 uren geduurd, en paul was, vermomd, tegenwoordig geweest bij elke rust, die men had gehouden. Hoewel deze gewaande ballingschap, waarvan de meergemelde Officier zelf het spel was geweest, niet dan eene grap was, waren natuurlijk de angsten en het lijden van den patiënt maar al te wezenlijk, en lang leed het, eer hij zich van dezelve konde herhalen. Voor het overige moge het denkbeeld van zulk eene klucht grappig zijn; om dezelve in praktijk te brengen, werd de wreede en grillige gevoelloosheid van eenen paul van Rusland vereischt.
Weinige dagen later soupeerden de gekroonde en de mishandelde kluchtspeler wederom te zamen, terwijl rondom hen een nog wreeder spel werd voorbereid, waarvan ditmaal paul het slagtoffer zou zijn. Naauwelijks scheidden zij, of de opstand barstte uit in het paleis. Men vloog toe; frogère drong, met eenige anderen, in 's Keizers slaapvertrek, en vonden daar - een lijk, zich badende in bloed! |
|