en met den noordoostenwind tot ons gevoerd werd; anderen bepaalden geene oorzaak, maar ontkenden de geopperde, hielden het voor eene verpeste, ten minste zeer schadelijke lucht, die, zoo al de zaden van vele soorten van insekten niet aanvoerende, de ontwikkeling derzelven in de boomen en planten sterk bevorderde, en schreven vooral het kwaad, dat zich menigmaal in de toppen van het te veld staande vlas voordoet, aan die lucht toe, die zij blaak noemden.
Toen ik in 't voorjaar van 1825, te Parijs zijnde, dien damp, met een' oostenwind, sterker zag dan immer in Holland, zoo zelfs, dat van Bicêtre, hooger dan die stad gelegen, maar zeer nabij, dezelve stad zich naauwelijks vertoonde, en de hooge koepel van het Pantheon of de kerk van St. Geneviève zich voordeed als le Chaperon rouge in haren droom, begon ik aan de oorzaak des heidebrands te twijfelen, vooral ook uit aanmerking van den wind; en niemand aldaar sprak ik, die denzelven erkende; terwijl de dagbladen melding van den damp maakten, maar zwegen omtrent de oorzaak. Daarna las ik, in een onzer tijdschriften, eene soort van betoog, dat het werkelijk die brand was, welke dat jaar zelfs tot Parijs gevoerd was.
Den 29 Mei ll. nam ik waar, dat de Apennijnen van Calabriën zich, van hier te zien, (van Napels namelijk) als door een floers vertoonden, hetwelk tegen den avond van dien dag zich tot aan de bergen achter Castellamare en Sorrento, zelfs tot aan den Vesuvius uitstrekte, hoewel de lucht boven helder was. Den volgenden dag (30 Mei) was de golf van Napels en de stad er mede bedekt, belette het eiland Ischia te zien, en de kust van Posilipo vertoonde zich als door een gaas. De sterke zuidoostewind van den vorigen dag hield aan. Men zag de schijf der zon. 't Was volmaakt gelijk aan de zoogenaamde blaak in Holland. Sommige Napolitanen meenden, dat die damp uit de woestijn van Afrika kwam; maar allen, die ik er over sprak, hielden hem voor zeer schadelijk aan de gewassen. Eenige Engelschen zeiden