Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Orde der Jezuiten, door R.C. Dallas, Esq. Vrij uit het Engelsch vertaald, en met talrijke Aanteekeningen en Geschiedkundige Ophelderingen verrijkt, door den Schrijver des Werks: ‘Over den geest en de gevolgen der Hervorming, voornamelijk met betrekking tot de ontwikkeling van het Europesche Staatssystema,’ enz. Het Hoogduitsch gevolgd. Iste Deel. Te Deventer, bij J.W. Robijns. 1829. In gr. 8vo. XIV en 283 bl. f 1-90.Wanneer de Redacteur het aangekondigd werk bij ons ter tafel bragt, om in dit oude Protestantsche Maandschrift vermeld en getoetst te worden, en bedenkelijk op den breeden titel met den vinger wees, fronste zich onwillekeurig bij den eenen het gelaat, terwijl een tweede meesmuilde, deze bekommering, gene verontwaardiging liet blijken. Kortom, de nieuwe gasten (de Esquire dallas, een ijverig voorstander, zoo men zegt, der Anglikaansche Kerk, en de Heer kerz, blijkbaar een Duitsche Katholijk, beiden in naam te onzent niet bekend) werden, als vreemdelingen, zonder goeden pas in Nederland ingeslopen, bij ons met koelheid ontvangen. Uit | |||||||
[pagina 515]
| |||||||
de Voorrede van hunnen geleider, die zich almede niet openbaarde, ontrees nieuwe ergernis bij ons wegens de komst dezer uitheemschen, juist in eenen tijd, dat de woelingen en razernij der heethoofden in onze zuidelijke gewesten nog voortduren, of door den vasten aanblik en verklaarden wil des Konings worden ter nedergezet en met vaderlijken ernst beteugeld.Ga naar voetnoot(*) Het trok onze aandacht, dat vóór vier jaren, toen men in Engeland twistte over het al of niet emanciperen van Ierland, het voorname stuk in dit boekdeel, dat van dallas, te Londen werd uitgegeven, als tegenschrift tegen een nameloos schotschrift. Al dit zonderlinge en raadselachtige bragt nieuwe vragen en bedenkingen bij ons ter bane, die wij, als invallen onder het lezen, of losse vermoedens, mededeelen, en niet hooger dan bloote gissingen willen hebben aangezien. Deze dacht, op de eene of andere wijze speelde er de loosheid van eenen Jezuit onder, naardien men eenen Ridderlijken Protestant tegen eenen ongenoemden lasteraar der Orde openbaar zag strijden; en hij herinnerde zich ras aan de dagen van ouds, aan het schermen tegen molenwieken en hersenbeelden. Gene beschouwde het boek als eenen Missionaris, uitgezonden, om in de stille binnenkamers, bij onze Pausgezinde Landgenooten en Petitionarissen, den lof der Zonen van loyola en hunne verdiensten, met name in het Onderwijs, boven die van andere Katholijke Geestelijken breed uit te meten; zoodat het welbekende begin der Tristia (of Treurzangen) van den gebannen ovidius hem uit den mond roldeGa naar voetnoot(†). | |||||||
[pagina 516]
| |||||||
Ondertusschen, wanneer wij ten laatste en na volbragte lezing ons ter beoordeeling van dit geschrift met ernst ter neder zetteden, vermeerderden, gelijk het veeltijds gaat bij ongewone taak, de zwarigheden van den arbeid, en wisten wij kwalijk, hoe het verslag in te rigten. Voor onszelven konden wij, en voor onze Lezers wilden wij niet verbergen, dat dit boek, met looze drogredekunst, schijn van opregtheid en rijkdom van belezenheid geschreven, voor onkundige en verblinde ijveraars, die ligtgeloovig zich aan woorden hechten en laten opwinden, hoogstgevaarlijk is, of worden kan. Trouwens voor de zoodanigen, die onzen raad met ijzerhard vooroordeel verwerpen en verketteren, schrijven wij niet. Met innig medelijden zien wij op die ongelukkige Medechristenen neder, voor wien zelfs jezus en zijne Gezanten, door alle eeuwen heen ‘het licht der wereld,’ niet mogen schijnen. Nog, waar Jezuiten onder hen gezag en invloed hebben, loopen zij, helaas! aan den eigen leiband, aan welken vóór een drietal eeuwen de Generaal dier Orde, lainez, bij de Kerkvergadering van Trente hen bond. Nog gelden te hunnen aanzien, wat deze van de kudde des Heeren durfde uitstooten, door hem ‘schapen of dieren’ genoemd, ‘die geenerlei rede bezitten, en die alzoo, op geenerlei wijze in staat zichzelven te besturen, door den Paus moeten geweid of geleid worden.’Ga naar voetnoot(*) Anderen, die den prijs gevoelen van verstandige Godsdienstkennis en eigen oordeel, mogen door de lectuur van het twistschrift hunne te ver getrokkene vooringenomenheid tegen de meest gehate Kerkeörde eenigzins leeren matigen. Immers, daar toch die schijndoode, bezwijmd onder clemens XIV, door pius VII weêr bijgebragt, alreede herleeft, wrokt en woelt, en, in zijnen ouden geest, zoo menigerlei verdeeldheid, twist en onheil op Europeschen bodem stookt, zal deze latere ervarenis genoeg den nadeeligen indruk | |||||||
[pagina 517]
| |||||||
uitwisschen van een boek, dat de herstelling der Jezuiten schetst als eene uitnemende weldaad, bovenal voor het Godsdienstig Onderwijs der Jeugd. Voorts brengt de inkleeding zelve van dit werk, in den vorm van een twistschrift tegen een Engelsch, hier te lande onbekend, Pamphlet, en de uitvoerigheid van aanmerkingen, die den tekst menigwerf uit den weg dringen, niet weinig moeite aan, om een geregeld verslag van den inhoud te geven. Men vergenoege zich des met eene hoofdzakelijke aanwijzing van het verhandelde, met achterlating van veel bijwerk, en toevoegsel daarentegen van onzen toets. In Grootbrittanje, trouwens overal in Europa, waar smaak en beschaving eenen zetel heeft, kent en erkent men de verdiensten van den onsterfelijken Schrijver der Rijksgeschiedenis van Keizer karel V, en herinnert zich daarin ligtelijk de voortreffelijke plaats wegens de Orde der Jezuiten, door robertson met zijne gewone naauwkeurigheid en waarheidsliefde geschetstGa naar voetnoot(*). Daar de stichting dier Maatschappij door ignatius loyola, en hare ordening van Paus paulus III, gedurende des Keizers Regering inviel, gaf zulks den Brit aanleiding tot een breed en duidelijk verslag van de geboorte, het bestuur, de inzettingen, aanleg, werkzaamheden en geest van dat snel opgewassen, over de wereld uitgebreid, en zoo wel in aanzien en rijkdom, als door zijnen invloed vermogend ligchaam van Kerkelijken. Van den eenen kant kenteekent hij de Orde, op gezag der stukken, door hem geraadpleegd, doorgaans met donkere kleuren; maar van den anderen kant verzwijgt hij het goede niet, en laat hij in het bijzonder regt wedervaren aan de verdiensten van het grootste gedeelte der duizendtallen van dat verbazend geheel. Men bespeurt hieruit, van hoe groot belang ro- | |||||||
[pagina 518]
| |||||||
bertson's opgave en uitspraak zij, en bij voortduring blijven zal, bij de beoordeeling der Jezuiten, als menschen op zichzelve (als individus) en geletterde of vermaarde mannen, en van hen, als leden eener Orde, aan den Paus en hunnen Generaal of Hoofden onderhoorig. Onzijdigheid van den Geschiedschrijver noopte hem, uit beide die oogpunten zijn onderwerp te beschouwen, en alzoo het tafereel op te maken. Drift en partijdigheid daarentegen, naar gelange zij tot gunst of ongunst der Societeit gestemd zijn, zullen het beeld eenzijdig aanzien, deszelfs verminking of misvorming elkander te laste leggen, en, gelijk de wereld te veel derwaarts helt, zal men tot uitersten vervallen. Dit brengt ons op het boek terug. De Heer dallas beschuldigt toch al vroeg zijne wederpartij van uit lasterzucht en met een vijandig oogmerk tegen de Orde der Jezuiten uit robertson alleen datgene te hebben opgenomen, wat deze kwaads van hen getuigd had, met achterlating van den lof, door hem aan het grootste deel der leden terstond daarop toegekend. Ook beweert hij verder, dat de Pamphletist niet vrij bleef van den tekst en de woorden des Geschiedschrijvers verdraaid en tot zijn doel vervalscht te hebben. Ondertusschen zijn onze Engelsche en Duitsche voorvechters der Orde het waarlijk even min ontgaan, in hunnen ijver voor de Maatschappij der Jezuiten, beiden zich eveneens aan robertson te vergrijpen. Alleen met fijnere kunst en geslepenheid zoeken zij tot hun doel te komen, maar schenden daarom niet minder de goede trouw. Nagenoeg vijftig jaren na de uitgave van den karel V veroorlooft zich dallas, met Ridderlijk gezag, voor de Britten zelve, de plaats, waar de Geschiedschrijver van zeer vele beroemde en achtingwaardige Jezuiten spreekt, tegen deszelfs baarblijkelijk oogmerk aan, als eene lofrede der Orde bij te brengen. ‘Vrij uit het Engelsch vertaald,’ en door den uitgever, gelijk de titel zegt, naar ‘het Hoogduitsch gevolgd,’ lezen wij dezelve zoo zeer vervalscht en verwrongen, dat men de handel- en denk- | |||||||
[pagina 519]
| |||||||
wijze van robertson daarin bezwaarlijk erkennen mag. Wij wagen het niet, den schuldigen aan dit Jezuitsch bedrog met zekerheid te noemen; wel om te zeggen, dat het der schranderheid van den Heer kerz, waarvan de Voorredenaar spreekt, volkomen waardig is. Immers, zoo weinig als wij den Duitschen Katholijk deszelfs kunde en belezenheid in de zaken, zijne Kerk en de Jezuiten betreffende, mogen betwisten; zoo zeker is het, dat hij door magtspreuken, spitsvindigheid en drogredenen op verbijsteren toelegt, en, woordenrijk in zijnen ijver, den onbehoedzamen Lezer poogt te misleiden. Om hiervan overtuigd te worden, zou het genoeg zijn, de wijdloopige aanteekening onder bl. 7-14 na te slaan. Daar teekent hij eenen robertson, ‘als vervuld met de domste vooroordeelen tegen de Katholijke Kerk; omdat hij der Anglikaansche geloossbelijdenis was toegedaan!’ Daar wil hij de daden en handelingen der Jezuitenörde uit een geheel verschillend gezigtpunt beschouwd hebben, als die van andere staatkundigen, en loochent, dat ‘in het algemeen een wereldsch doel werkelijk het doel geweest zij van het streven der Orde.’ Daar neemt hij ten laatste, om zijnen uitbundigen lof en hooge gevoelens wegens die Maatschappij van Geestelijken gezag bij te zetten, op nieuw toevlugt tot den beroemden, maar kort te voren door hem mishandelden Geschiedschrijver. Zoo beroept hij zich ten slotte op diens getuigenis wegens het gedrag der Jezuiten, en hunne moeite, beleid en menschelijkheid, ter beschaving der wilden van Paraguay in Amerika; ook waarborgt hij de echtheid zijner aanhaling uit robertson, door over te wijzen op het oorspronkelijke. 1o. Doch, vooreerst, de eigene schuld, waarom men zich wegens den schrijver van het schotschrift te regt beklaagde, valt hier den vleijer der Orde aan te tijgen. Want hij breekt af, waar robertson in één verband aldus vervolgt: ‘Maar in de moeite zelve, welke de Jezuiten, bij dit verdienstelijk werk, zich gaven ten voordeele van het menschelijk geslacht, was de aard | |||||||
[pagina 520]
| |||||||
(the genius) en geest hunner Orde, die er zich mede vermengde, zeer zigtbaar. Onbewimpeld zochten zij in Paraguay een onafhankelijk Rijk op te rigten, dat aan hunne Societeit alleen moest onderworpen zijn, en 't welk door de uitmuntendheid van zijne instellingen (of its constitution and policy) naauwelijks missen kon, deszelfs heerschappij over het gansche zuidelijk vasteland van Amerika uit te strekken. Met dat oogmerk,’ enz. 2o. Ten andere, hoe schaamteloos de Duitscher, ondanks zijn overwijzen op het oorspronkelijke, den eenvoudigen stijl der Geschiedenis in eene winderige Lofrede versmeed en tot zijn oogmerk misbruikt heeft, kan de eerste volzin, dien wij alleen zullen aanhalen, bij elk' onbevooroordeelden, beslissen:
Waar zoo de zaak zelve spreekt, en desbegeerigen bij vergelijking der plaatsen met robertsonGa naar voetnoot(*) volkomener blijken mag, verstommen wij van verontwaardiging. Voor onszelven en voor onze Lezers zal eenige verademing niet te onpas komen, aleer wij lust gevoelen, en zij geduld hebben, om met ons verslag voort te gaan en te vertoeven bij Schrijvers, die wegens hunne eenzijdige vooringenomenheid, wij zeggen niet met welberoemde Jezuiten, maar met dat Pauselijk corps, de achting verbeurd hebben bij Protestanten en verstandige Katholijken.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|